A2 signaalwoorden en tekstverbanden

Over signaalwoorden en tekstverbanden
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Over signaalwoorden en tekstverbanden

Slide 1 - Slide

Signaalwoorden en tekstverbanden

zin                  signaalwoord                zin     

Slide 2 - Slide

Signaalwoorden en tekstverbanden

zin                  signaalwoord                zin     

Slide 3 - Slide

Signaalwoorden en tekstverbanden

zin                  signaalwoord                zin     


Zin

Slide 4 - Slide

Signaalwoorden en tekstverbanden

zin                  signaalwoord                zin     

signaalwoord:  
- geeft je een seintje
- maakt een tekst logisch 
(zorgt voor het verband tussen het een en het ander)

Slide 5 - Slide

Signaalwoorden en tekstverbanden

zin                  signaalwoord                zin     


........., maar ..........
Verband?

Slide 6 - Slide

Signaalwoorden en tekstverbanden

zin                  signaalwoord                zin     


...................., omdat ......................
Verband?

Slide 7 - Slide

Signaalwoorden en tekstverbanden

zin                  signaalwoord                zin     


...................., zoals ......................
Verband?

Slide 8 - Slide

Vier tekstverbanden
Concluderend: er volgt een conclusie. (dus, daarom, kortom,..)
Redengevend: geeft aan waarom iemand iets doet. (omdat, want, daarom*, dus*, ....)
Vergelijkend: hier wordt een verschil of overeenkomst genoemd. (in vergelijking met, net als, meer/groter/beter dan,...)
Oorzakelijk: geeft aan waardoor iets komt. (doordat, daardoor, het gevolg is, dus*, dankzij,...)

Slide 9 - Slide

Hij is net als zijn moeder een enorme snoepkont.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
vergelijkend verband
D
oorzakelijk

Slide 10 - Quiz

Doordat het klimaat snel verandert, moet Het Waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
vergelijkend verband
D
oorzakelijk

Slide 11 - Quiz

Het was druk, lawaaierig en onoverzichtelijk, kortom één grote chaos!
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
vergelijkend verband
D
oorzakelijk

Slide 12 - Quiz

Dus...., je komt niet?!
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
vergelijkend verband
D
oorzakelijk

Slide 13 - Quiz

Ik ben heerlijk tot rust gekomen, dus ik zie er nu een stuk beter uit.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
vergelijkend verband
D
oorzakelijk

Slide 14 - Quiz

Het regent dus ik ga met de bus.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
vergelijkend verband
D
oorzakelijk

Slide 15 - Quiz

Wat is het verschil tussen een redengevend en een oorzakelijk verband?

Slide 16 - Open question