4.2 Europa wordt christelijk

• Geschiedenis
• Middelbare school
• vmbo g, t, havo
• Leerjaar 1

groep aanzienlijke personen met voorrechten in de samenleving

leenstelsel

lage geestelijke die de leiding heeft over een groep gelovigen

hertog

bekeren

als iets van ouders op kinderen overgaat

ridder

adel

(feodalisme) bestuurssysteem met leenheren en leenmannen

pastoor

hoge edelman, bestuurder van een hertogdom

iemand een andere godsdienst aan laten nemen 

erfelijk

militair te paard

Hoe heet het derde tijdvak waar wij nu mee bezig zijn?

1. Tijd van Wereldoorlogen
2. Tijd van Pruiken en Revoluties
3. Tijd van Steden en Staten
4. Tijd van Monniken en Ridders

Welk verschil zit er tussen het tijdvak Tijd van Monniken en Ridders en de periode de Middeleeuwen?

Bij het leenstelsel leent de leenheer land uit aan de leenman. In ruil voor wat krijgt de leenman een stuk land van de leenheer?

1. Geld
2. Trouw
3. Diamanten
4. Goud

Wat weten jullie van het christendom? (denk hierbij aan feestdagen, symbolen, personen die belangrijk zijn)

schooltv.nl

Waarom deden missionarissen eerst de Germaanse vorsten bekeren en dan pas de onderdanen en niet andersom?

Opdracht 1 Verspreiding van het christendom

• a.  A, D, B, C
• b.  Ze stuurden soldaten om de missionarissen te beschermen
• c. Bijvoorbeeld: Ze vereerden veel goden en plekken in de natuur, zoals bomen en waterbronnen

Opdracht 3 Christelijk Europa

• a. Bijvoorbeeld: Heidenen gaan naar de hel. Christenen gaan naar de hemel
• b.  Bijvoorbeeld: Missionarissen hielpen de Franken hen te onderwerpen
• c. Bijvoorbeeld: Er was veel verzet. Vorsten konden nu hun onderdanen dwingen christen te worden

Teken driehoek met daarin paus bovenin, vervolgens aartsbisschoppen (leider van een groep bisschoppen), bisschoppen  en als laatste pastoors

Opdracht 6 Vermenging van culturen

• a. Bijvoorbeeld: Germanen bleven geloven in feeën en kabouters
• b.  Om de overgang naar het christendom gemakkelijker te maken
• c. Bijvoorbeeld: Kerstmis vieren op de dag van het midwinterfeest

Opdracht 7 Invloedrijke geestelijken

• a. 1F, 2A, 3F
• b.  4 gevolg, 5 oorzaak
• c. 1 om zijn goede daden, 2 13 en 12
• d. B,C,D