Blok 3 en 4 Over Taal klas 3

Samenhangend
A
alles wat in een tekst staat
B
alles bij elkaar
C
met logische verbanden (tussen zinnen)
D
hoogstens
1 / 24
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Samenhangend
A
alles wat in een tekst staat
B
alles bij elkaar
C
met logische verbanden (tussen zinnen)
D
hoogstens

Slide 1 - Quiz

betrekking hebben op
A
compleet
B
te maken hebben met
C
passen bij
D
alles bij elkaar

Slide 2 - Quiz

standaard
A
zoals het altijd gaat
B
passen bij
C
absoluut nodig
D
extra aandacht leggen op

Slide 3 - Quiz

de bewering
A
informatie
B
gevolg van iets
C
enorm
D
uitspraak, zin waarin je iets stelt

Slide 4 - Quiz

baseren op
A
iets wat komt door een gebeurtenis
B
hoe je tot een mening komt
C
iemand die veel van iets weet
D
reactie

Slide 5 - Quiz

handelen
A
te werk gaan
B
laten zien
C
duidelijk worden
D
mening

Slide 6 - Quiz

stellen
A
zeggen dat het zo is
B
verschillende
C
vraag stellen
D
iets opstellen

Slide 7 - Quiz

iets verklaren
A
te maken hebben met
B
informatie
C
gevolg van iets
D
uitleg wat de oorzaak van iets is

Slide 8 - Quiz

Alcohol komt uit het
A
Arabisch
B
Engels
C
Frans
D
Duits

Slide 9 - Quiz

matras komt uit het
A
Arabisch
B
Engels
C
Frans
D
Italiaans

Slide 10 - Quiz

museum komt uit
A
Arabisch
B
Japans
C
Italiaans
D
Latijns

Slide 11 - Quiz

sowieso komt uit het
A
Engels
B
Latijns
C
Duits
D
Arabisch

Slide 12 - Quiz

Stimuleren
A
negatief benaderen
B
positief benaderen
C
simpel
D
aanmoedigen

Slide 13 - Quiz

Berucht
A
bekend door iets goeds
B
bekend door iets slechts
C
bezig zijn
D
bekend zijn

Slide 14 - Quiz

Wat betekent; Hij slaat de spijker op zijn kop.

Slide 15 - Open question

De druk is van .....
A
de pijplijn
B
het heft
C
de ketel
D
de schroeven

Slide 16 - Quiz

Goede raad
A
baseren
B
verwijzen
C
markeren
D
advies

Slide 17 - Quiz

kolonie
A
verwonding
B
groep dieren van hetzelfde soort die bij elkaar wonen
C
iets ervaren en dan er iets goeds mee doen
D
vastmaken

Slide 18 - Quiz

toonaangevend
A
belangrijk en invloedrijk
B
je kunt er iets mee vergelijken
C
zorgzaam
D
bevestigen

Slide 19 - Quiz

verademing
A
ademen door een masker
B
ademen door luchtkoker
C
de opluchting
D
niets doen

Slide 20 - Quiz

opperen
A
voorstellen
B
voordoen
C
nadoen
D
nadenken

Slide 21 - Quiz

noem een voorbeeld van een stijlfiguur

Slide 22 - Open question

Geef een voorbeeld van een stijlfout

Slide 23 - Open question

Figuurlijk of letterlijk?

Het hart op de tong
A
figuurlijk

Slide 24 - Quiz