les 4

Telefoons
Kauwgom in de prullenbak
Huiswerk deze les
Doornemen paragraaf 7.3  
Maken de opdrachten
1 / 41
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Telefoons
Kauwgom in de prullenbak
Huiswerk deze les
Doornemen paragraaf 7.3  
Maken de opdrachten

Slide 1 - Slide

Huiswerk deze les
Doornemen paragraaf 7.3  
Maken de opdrachten
Telefoons
Kauwgom in de prullenbak
voeten op de grond

Slide 2 - Slide




  • H
  • we kijken gezamelijk het huiswerk na
  • ik bespreek kort de vierde paragraaf (wat geeft de overheid uit)
  • je begint aan het huiswerk (opdrachten paragraaf 7.4)
  • we sluiten de les af met een aantal controlevragen
Deze les

Slide 3 - Slide

Opdracht 1
Waarschijnlijk heb jij belasting betaald. Elke keer als je iets koopt betaal je belasting: btw!


Slide 4 - Slide

Opdracht 2
a) nettowinst: vennootschapsbelasting
b) inkomen: inkomstenbelasting
c) broek: btw
d) loon: loonbelasting

Slide 5 - Slide

Opdracht 3
a) De aardgasbaten zijn een voorbeeld van niet-belasting ontvangsten.
b) De aardgasbaten bedroegen in 60 jaar € 417 miljard
c) De aardgasbaten zullen na 2022 
dalen (de Groningse gaskraan zal 
worden dichtgedraaid)

Slide 6 - Slide

Opdracht 4
a) Voor 1 liter benzine betaal je 0,30 + 0,53 + 0,18 + 0,49 =
€ 1,50
b) de marge voor de pomphouder is € 0,18. In een percentage van de € 1,50 is dit: 0,18 / 1,50 x 100 = 12%.
c) Belasting totaal: 0,30 + 0,53 is € 0,83
d) In een percentage van de totale prijs is dit: 0,83 / 1,50 x 100
= 55,3%
e) je betaalt deze belasting niet rechtstreeks aan de overheid maar aan de pomphouder => indirecte belasting!

Slide 7 - Slide

Opdracht 5

Slide 8 - Slide

Opdracht 6
het draagkrachtbeginsel heeft te maken met accijns en btw.
B  het draagkrachtbeginsel helpt om de inkomensverschillen te beperken.
C  het draagkrachtbeginsel is gunstig voor mensen met een laag inkomen.
het draagkrachtbeginsel is gunstig voor mensen met een hoog inkomen.

Slide 9 - Slide

Opdracht 7
a) 10%  15%  30%  40%  50%
b) Naarmate het inkomen stijgt stijgt ook het percentage dat aan belasting betaalt moet worden. De sterkste schouders dragen het meeste bij aan de betaling van belasting.

Slide 10 - Slide

Opdracht 8
a) Hij betaalt 37,1% 
b) 37,1% van € 56.500,- is € 20.961,50
c) 37,1% van € 68.507,- is                    € 25.416,10
49,5% van (72800 - 68507) is               €   2.125,04
Totaal te betalen aan inkomstenbelasting € 27.541,14
d) gemiddeld is dit 27541,14 / 72800 x 100 = 37,8%

Slide 11 - Slide

Opdracht 9
a) het tarief van bpm is afhankelijk van de hoeveelheid CO2 die de auto uitstoot.
b) De overheid belast zo vervuilende auto's meer als 'schone'-auto's. De overheid probeert dus minder vervuilende auto's op de weg te krijgen.
c) Eigen mening, bijvoorbeeld:
- Nee, op de tweedehands auto is, toen hij nieuw was, al bpm geheven. (Dat werkt ook nog door in de prijs van een tweedehands auto.)
  - Ja, als de bpm ook geldt bij de verkoop van tweedehands auto’s die veel CO2 uitstoten, dan kopen steeds minder mensen die auto’s.

Slide 12 - Slide

Opdracht 10
a) Btw en accijns. Deze belastingen betaal je als je moet tanken. Hoe meer kilometers je rijdt, hoe meer je moet tanken, hoe meer btw en accijns je moet betalen.
b) Bpm en motorrijtuigenbelasting.
c) Bijvoorbeeld: btw en accijns, daar ga je meer van betalen als je vaker met de auto rijdt.
d) Tol betaal je alleen als je gebruik maakt van de snelweg. Omdat je betaalt voor het gebruik is tol ook een voorbeeld van het profijtbeginsel.

Slide 13 - Slide

Wat geeft de overheid uit?

Slide 14 - Slide

Rijksbegroting
De rijksbegroting is een overzicht van alle inkomsten en uitgaven die de rijksoverheid in het komende jaar verwacht.

Slide 15 - Slide

Miljoenennota
De miljoenennota is een toelichting op rijksbegroting door de minister van Financiën. Hierin wordt uitgelegd waarom de bedragen hoger of lager zijn dan het jaar ervoor. 

Pas nadat de Tweede en Eerste Kamer de rijksbegroting hebben goedgekeurd, mag de regering de plannen uitvoeren

Slide 16 - Slide

Begrotingstekort
  • Een begrotingssaldo is het verschil tussen de verwachte inkomsten en uitgaven.
  • Er is sprake van een begrotingstekort als er meer geld wordt uitgegeven dan er inkomsten zijn.
  • De landen in Europa hebben afgesproken hun begrotingstekort te verminderen


Slide 17 - Slide

Staatsschuld
  • De staatsschuld is de schuld van de overheid. Die schuld ontstaat omdat de overheid geld leent als er een begrotingstekort is.

  • Over de totale schuld betaalt de overheid rente.


Slide 18 - Slide

Gemeentelijke uitgaven
  • Ook een gemeente maakt een begroting. Daarop staan de verwachte inkomsten en uitgaven van een gemeente.

  • Een gemeente geeft bijvoorbeeld geld uit aan wegen en plantsoenen. Of aan subsidies voor (sport)verenigingen en geld voor de Jeugdzorg

Slide 19 - Slide

Rekenopdrachten deze paragraaf
Opdracht 5 en 7
                           en een percentage uitrekenen: bedrag / 100 x het percentage

Opdracht 13


Slide 20 - Slide

Huiswerk volgende les 
Doornemen 
     paragraaf 7.4
Maken 
     alle opdrachten van deze 
     paragraaf 

Slide 21 - Slide

De Rijksbegroting is een overzicht van de verwachte..
A
belastingen en accijns
B
kosten die de koning maakt
C
inkomsten en uitgaven van Nederland
D
ministers in de tweede kamer

Slide 22 - Quiz

Juist of onjuist?
De miljoenennota is een toelichting op de rijksbegroting.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quiz

Bij een begrotingstekort verwacht de overheid ...
A
meer inkomsten dan uitgaven
B
meer uitgaven dan inkomsten

Slide 24 - Quiz

De schuld van de overheid die is ontstaan door te veel geld te lenen noemen we een:
A
overheidsschuld
B
lening
C
staatsschuld
D
premie

Slide 25 - Quiz

Overzicht van de verwachte inkomsten en verwachte uitgaven van de rijksoverheid voor het komend jaar.
Ontstaat als er meer geld wordt uitgegeven dan er inkomsten zijn.
Toelichting op de rijksbegroting door de minister van Financiën.
Miljoenennota
Rijksbegroting
Begrotingstekort

Slide 26 - Drag question

Op welk product wordt GEEN accijns geheven?
A
Tabak
B
Museumbezoek
C
Alcohol
D
Benzine

Slide 27 - Quiz

Wat is het profijtbeginsel
A
Dat de belasting wordt afgestemd op de hoogte van je inkomen
B
Dat het inkomen voor een deel naar de armen gaat
C
Dat je betaald als je ergens gebruik van maakt
D
Dat je belasting moet betalen over een slecht (ongezond) product

Slide 28 - Quiz

Welke belasting is een directe belasting?
A
BTW
B
inkomstenbelasting
C
accijns
D
vlaktaks

Slide 29 - Quiz

Welk inkomen van de overheid hoort NIET bij niet-belastinginkomsten?
A
Winst overheidsbedrijven
B
Aardgasinkomsten
C
Boetes
D
Subsidies

Slide 30 - Quiz

Een laptop kost in de winkel € 799. Dit is inclusief 21% btw.
Bereken hoeveel je aan btw betaald.
A
€ 167,79
B
€ 138,67
C
€ 38,05
D
€ 79,90

Slide 31 - Quiz

Het profijtbeginsel wordt toegepast bij
A
Loonbelasting
B
Wegenbelasting
C
Sociale zekerheid
D
Vermogensbelasting

Slide 32 - Quiz

In welk voorbeeld past de overheid het profijtbeginsel toe?
A
Als je een scooter koopt betaal je btw.
B
Als je gaat studeren dan betaal je collegegeld.
C
Elke maand wordt loonheffing op je inkomen ingehouden.
D
Met een laaginkomen krijg je huurtoeslag.

Slide 33 - Quiz

Wat is btw?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
belasting toegevoegde winkel
D
belasting tegen waarde

Slide 34 - Quiz

Belasting die je betaalt wanneer je een product koopt is een voorbeeld van .....
A
directe belasting.
B
indirecte belasting.

Slide 35 - Quiz

Loonbelasting is een ... belasting.
A
directe
B
indirecte

Slide 36 - Quiz

Wat is geen belasting?
A
BTW
B
Loonbelasting
C
Subsidie
D
Accijns

Slide 37 - Quiz

Wat is een directe belasting
A
BTW
B
Accijns
C
Vennootschapsbelasting
D
Aardgas opbrengsten

Slide 38 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een kostprijsverhogende belasting?
A
Aardgas opbrengsten
B
BTW

Slide 39 - Quiz

Wat is de juiste definitie van het draagkrachtbeginsel.
A
Hoe meer inkomen, hoe meer belasting.
B
Hoe minder inkomen, hoe meer belasting.
C
Hoe meer inkomen, hoe minder belasting.
D
Hoe meer inkomen, hoe meer koopkracht.

Slide 40 - Quiz

Het Rijk
de provincie
de gemeente
het waterschap
De aanleg van een hondenuitlaatveld
prijsplafond energie instellen
Schoonmaken afvalwater
Onderhoud aan de N320
tussen Zoelmond en Kesteren

Slide 41 - Drag question