Kijk op taal-Hfdst. 3-Neologismen en leenwoorden-havo1
Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
Na deze les weet je neologismen, versterkingen en leenwoorden zijn en kun je deze herkennen en gebruiken
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
This lesson contains 13 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
Na deze les weet je neologismen, versterkingen en leenwoorden zijn en kun je deze herkennen en gebruiken
Slide 1 - Slide
Terugblik:
Wat is een homoniem?
Een woord met verschillende betekenissen
arm: lichaamsdeel / niet rijk
deken: kleed / geestelijke
draagbaar: gedragen kunnende worden / brancard
Door een homoniem kan een zin dubbelzinnig worden. Dan heeft de zin twee betekenissen
Slide 2 - Slide
Synoniemen
Synoniemen zijn woorden met (bijna) dezelfde betekenis.
Voorbeelden:
liegen – jokken
schrijver – auteur
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Het Nederlands verandert steeds. Er verdwijnen woorden uit de taal, maar er komen ook nieuwe woorden bij.
Dat kan op twee manieren: • We maken zelf nieuwe woorden; dat zijn neologismen, bijvoorbeeld asomobilist (een asociale automobilist) of opknussen (opknappen en gezellig maken
Slide 5 - Slide
We nemen woorden uit andere talen over;
dat zijn leenwoorden, bijvoorbeeld glossy
(een tijdschrift dat sterk glimt en er daardoor aantrekkelijk uitziet),
hype (plotselinge aandacht in de media voor een verschijnsel of gebeurtenis) of hooligan.
Slide 6 - Slide
Neologismen worden vaak bedacht door journalisten, politici en reclamemakers.
Ze staan meestal (nog) niet in het woordenboek; daar zijn de woorden ‘te jong’ voor.
Leenwoorden komen tegenwoordig vooral uit het Engels.
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Slide 10 - Slide
Versterkingen Bijvoeglijke naamwoorden als moe, sterk of bleek kun je versterken: hondsmoe (= heel moe), beresterk (= zeer sterk), lijkbleek (= erg bleek).
Tegenwoordig gebruiken we soms hyper-, giga- en mega- als versterking.
Met deze woorddelen kun je ook een zelfstandig naamwoord versterken: ‘Timbaland gaat dit jaar vast weer een megahit scoren’.
Slide 11 - Slide
Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?
Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................
Slide 12 - Slide
Nu zelfstandig aan de slag
Wat nu?
Voordat je aan de opdrachten begint, lees je eerst zelfstandig de theorie op blz. 107