syllabus: De periode 1914-1918

Syllabus: De periode 1914-1918
1 / 22
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Syllabus: De periode 1914-1918

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Europa (en de wereld)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Oorzaken WOI: Oorzaken WOI: 
  • Militarisme: Het uitbreiden en verheerlijken van militaire macht.
  • Nationalisme: Een grote voorliefde hebben voor je eigen land en volk en streven naar een eigen staat. 
  • Modern imperialisme: Periode van 1870-1914 waarin Europese landen grote delen van Afrika en Azië veroverden en die tot kolonies maakten. 
  • Industrialisatie hierdoor  --> moderne (wapen)technieken 
  • Wapenwedloop: Een soort wedstrijd om zoveel mogelijk wapens te maken en om zo de tegenstander af te schrikken

Slide 5 - Slide

Oorzaken WOI
  • Bondgenootschappen: Een afspraak tussen twee of meer landen om elkaar te helpen, bijvoorbeeld bij een oorlog
  • --> Centralen (Duitse keizerrijk, Oostenrijk-Hongarije en Turkse rijk) tegenover Geallieerden (Frankrijk, Groot-Brittanië, Rusland--> tot 1917 en Verenigde staten --> vanaf 1917)  tijdens WOI 
  • Vijandbeelden: het negatief afschilderen van de vijand

Slide 6 - Slide

Moord op kroonprins Frans Ferdinand van Oostenrijk-Hongarije door Gavrilo Princip in Sarajevo

Slide 7 - Slide

Verloop WOI: 
  • De troepen van beide bondgenootschappen trekken met enthousiasme ten strijde. In landen zonder dienstplicht melden vele vrijwilligers zich aan voor het leger --> het idee was dat ze terug zouden zijn met kerst. 

Slide 8 - Slide

Verloop WOI
  •  Von Schlieffenplan: Een geheim plan van de Duitsers om eerst snel Frankrijk te verslaan en pas daarna tegen Rusland te gaan vechten. 
  • Loopgravenoorlog in Noord-Frankrijk en België: Diepe greppels die soldaten hadden gegraven om beschut te zitten tegen beschietingen

Slide 9 - Slide

tank; nieuwe uitvinding in de WO1 (doel: door het slechte terein te komen)
Moddergaten van de mortieren die er zijn neergekomen en vol met water zijn gelopen
prikkeldraad; een versperring voor de tegenstanders om in je loopgraaf te komen.
machinegeweer; er staat altij iemand op wacht om te schieten als er een vijand wordt gezien. 
vliegtuig: vooral gebruikt om te verkennen bij de vijand. Bommen uit het vliegtuig gooien is erg onnauwkeurig en moet met de hand gebeuren
Voorste schacht. Altijd bemand met de eerste verdediging of juist de aanvallers.
Troepen voor de aanval. Wanneer er een aanval komt, verzamelen de troepen zich in de tweede schacht. Zo worden ze niet gezien of gehoord door de vijand. 
ondergronds hospitaaltje
ondergrondse kamer; relatief veilig. Behalve voor instoring bij bombardementen of bij een aanval (er is maar een weg eruit)
kanon; voor lange afstanden. Is vrij precies, maar redt zelden de vijand. (zorgt wel voor meer gaten in het niemandsland)
aanvoer van nieuwe goederen vanuit het achterland
Tweede schacht. Hier zitten minder soldaten in. Zij hoeven niet op de uitkijk te staan, maar wachten vooral op een aanval.
verstevigde gang; om de muren beter bestand te maken tegen de dreunen van de kanonnen en mortieren, worden muren verstevigd met balken en zandzakken. 
mijnenveld; extra versperring in de weg naar de vijand. Aan beide zijden aangelegd.

Slide 10 - Slide

Kenmerken WOI: 
  • ‘moderne’ wapens en soort oorlogvoering
  • - gebruik mitrailleurs, gifgas (eerste chloorgas, later mosterdgas), tanks, vliegtuigen
  • Omvang en massaliteit 
  • veel slachtoffers (vooral soldaten)

Slide 11 - Slide

Kenmerken WOI
  • Propaganda: Het gebruiken van kranten, posters en andere middelen om de vijand zwart te maken en om de burgers ervan te overtuigen dat ze voor een goede zaak vechten 
  • Censuur: De overheid controleert de pers en houdt dus toezicht op alle berichten via radio, kranten en andere massamedia 
  • Totale oorlog: De hele bevolking en alle economische middelen worden ingezet om de oorlog te kunnen winnen.
  • Gevolgen voor het dagelijks leven

Slide 12 - Slide

Afloop WOI: 
Wapenstilstand 11-11-1918: Een afspraak tussen de oorlogvoerende partijen om op te houden met vechten. 

Slide 13 - Slide

Geschiedenis van Nederland
De kenmerkende gebeurtenissen en ontwikkelingen in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog herkennen en in het juiste tijdsgewricht plaatsen en toepassen. 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

  • Neutraliteit: Zich niet bij een van de strijdende partijen aansluiten. Nederland nam geen deel aan WOI
  • Mobilisatie: bij aanvang van WOI had Nederland 200 000 soldaten gemobiliseerd (klaargemaakt voor de oorlog), gaande de oorlog was het leger uitgegroeid tot een half miljoen soldaten die klaarstonden om in te grijpen. 

Slide 16 - Slide

Economische problemen door WOI
  • Handelsbelemmering: Problemen waardoor het handeldrijven gehinderd wordt. Bv. het was voor handelsschepen gevaarlijk op de Noordzee (mijnen van Engelsen op de zee en onbeperkte duikbotenoorlog van Duitsers). 
  • Gevolg: schaarste aan goederen. Er was een gebrek aan grondstoffen. Tevens was er een voedselschaarste (tekort aan voedsel)
  • Gevolg: Distributiesysteem met bonkaarten: Een systeem waarin je alleen met bonkaarten producten kunt kopen. 

Slide 17 - Slide

Nederland/België
  • Opvang Belgische vluchtelingen: Belgische vluchtelingen werden over heel Nederland verdeeld in vluchtelingenkampen. 
  • Dodendraad: Vanaf 1915 sloten de Duitsers de Belgisch-Nederlandse grens af met prikkeldraad dat onder stroom stond

Slide 18 - Slide

Staatsinrichting van Nederland

Slide 19 - Slide

Pacificatie van 1917
  • Einde schoolstrijd: er komt een financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder (school met geloof) onderwijs
  • Grondwetsherziening: 
  • - Invoering algemeen kiesrecht ( actief en passief mannen kiesrecht, passief vrouwenkiesrecht)
  • - Van districtenstelsel naar evenredige vertegenwoordiging. 

Slide 20 - Slide


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 21 - Open question


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 22 - Open question