Leesvaardigheid: alinea's en kernzinnen + signaalwoorden en functiewoorden




Leesvaardigheid Les 3
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson




Leesvaardigheid Les 3

Slide 1 - Slide

Vandaag 
Dinsdag en gisteren zijn we begonnen met leesvaardigheid: onderwerp, hoofdgedachte, tekstdoel, inleiding, midden en slot. Vandaag leer je over:
- Alinea’s en kernzinnen
- Signaalwoorden en functiewoorden

Slide 2 - Slide

Nog even over de inleiding. Wat is dit voor sterke eerste zin?

Hoe gespecialiseerder iemand is, hoe minder hij kan.
A
Een intrigerende vraag
B
Een paradox
C
Een suggestieve of raadselachtige opsomming
D
Een prikkelend citaat

Slide 3 - Quiz

Nog even over het slot. Op welke twee manieren kan je een slot aantrekkelijk eindigen?
A
Met een krachtige laatste zin!
B
Met schokkende cijfers
C
Met een raadselachtige opsomming
D
Weer verwijzen naar de inleiding

Slide 4 - Quiz

Alinea's en kernzinnen (blz. 24-27)
Elke tekst is opgebouwd uit alinea's. Een goede alinea bevat één hoofdgedachte die in één zin geformuleerd is: de kernzin.  

Slide 5 - Slide

Op welke plek vind je (bijna) nooit de kernzin?
A
De eerste zin
B
De tweede zin
C
De derde zin
D
De laatste zin

Slide 6 - Quiz

Maak nu opdracht 2 op blz. 26 in je leerboek. Geef hier het antwoord op 2.2.

Slide 7 - Open question

Signaalwoorden (blz. 28-30)
Een tekst is begrijpelijk en prettig om te lezen of om naar te luisteren wanneer de verbanden tussen de zinnen en de deelonderwerpen duidelijk worden aangegeven. je kunt op die manier de structuur van de tekst herkennen. Verbanden worden meestel gemarkeerd met signaalwoorden

Slide 8 - Slide

Op blz. 28 vind je een overzicht van de meest voorkomende verbanden met bijbehorende signaalwoorden.

Welk verband geven de volgende signaalwoorden aan?
Zoals, net (zo) ... als, evenals (meer/beter) ... dan.
A
Toelichtend
B
Doel-middel
C
Vergelijkend
D
Oorzakelijk (oorzaak-gevolg)

Slide 9 - Quiz

Op blz. 28 vind je een overzicht van de meest voorkomende verbanden met bijbehorende signaalwoorden.

Welk verband geven de volgende signaalwoorden aan?
Zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, : (dubbele punt).
A
Toelichtend
B
Doel-middel
C
Vergelijkend
D
Oorzakelijk (oorzaak-gevolg)

Slide 10 - Quiz

Op blz. 28 vind je een overzicht van de meest voorkomende verbanden met bijbehorende signaalwoorden.

Welk verband geven de volgende signaalwoorden aan?
Om te ..., met de bedoeling ..., opdat, zodat, daarvoor, waarvoor, voor, door ... te.
A
Toelichtend
B
Doel-middel
C
Vergelijkend
D
Oorzakelijk (oorzaak-gevolg)

Slide 11 - Quiz

Op blz. 28 vind je een overzicht van de meest voorkomende verbanden met bijbehorende signaalwoorden.

Welk verband geven de volgende signaalwoorden aan?
Doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is, het komt door, waardoor, zodat.
A
Toelichtend
B
Doel-middel
C
Vergelijkend
D
Oorzakelijk (oorzaak-gevolg)

Slide 12 - Quiz

Functiewoorden (blz. 28-30)
Er zijn ook andere woorden waaraan je verbanden in een tekst kunt herkennen, zoals: oplossing, verklaring, argument, voordeel, stelling. Deze functiewoorden geven de functie van een tekstdeel aan. Sommige ervan duiden, niet geheel toevallig, ook een tekststructuur aan. 

Slide 13 - Slide

Maak opdracht 1 op blz. 29. Vul hieronder je antwoord in.

Slide 14 - Open question

Maak opdracht 2 op blz. 29. Vul hieronder je antwoord in.

Slide 15 - Open question

Tijd over? 
Maak dan opdracht 4 op blz. 30. 

Slide 16 - Slide

Je weet na deze les...
- Dat een goede alinea een hoofdgedachte bevat, in de vorm van een kernzin. 
- Op welke plekken je die kernzin kan vinden.
- De belangrijkste signaalwoorden en functiewoorden.

Slide 17 - Slide

Fijn weekend (alvast)!

Slide 18 - Slide