Herhaling H2+3

Economie

Ga rustig & stil klaar zitten.


Geen jassen en tassen op tafel!
timer
2:00
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Economie

Ga rustig & stil klaar zitten.


Geen jassen en tassen op tafel!
timer
2:00

Slide 1 - Slide

Vandaag
DEEL 2
Herhaling H2+3

Slide 2 - Slide

BELANGRIJK
Schreeuwen/schelden/beledigen niet toegestaan

Slide 3 - Slide

Pak je chromebook

Slide 4 - Slide

Dhikra koopt een lippenstift van €7,89 en rekent contant af. Hoeveel heeft ze afgerekend?
A
€7,89
B
€7,80
C
€7,85
D
€7,90

Slide 5 - Quiz

Een overzicht van je inkomsten en uitgaven voor de komende periode
A
Consumeren
B
Budget
C
Uitgaven overzicht
D
Begroting

Slide 6 - Quiz

Het bedrag dat je kan uitgeven
A
Inkomsten
B
Budget
C
Salaris
D
Winst

Slide 7 - Quiz

Een voorbeeld van een huishoudelijke uitgaven is
A
Wasmachine kopen
B
Energierekening
C
Huur of hypotheek
D
Boodschappen

Slide 8 - Quiz

Een voorbeeld van een incidentele uitgaven is
A
Wasmachine kopen
B
Energierekening
C
Huur of hypotheek
D
Boodschappen

Slide 9 - Quiz

Een voorbeeld van een vaste lasten is
A
Wasmachine kopen
B
Energierekening
C
Huur of hypotheek
D
Boodschappen

Slide 10 - Quiz

Welke vormen van inkomsten zijn er:
A
Loon, winst & uitkering
B
Salaris, werken en uitkering
C
Salaris, omzet & winst
D
Salaris, omzet & gifts

Slide 11 - Quiz

Tijdens de vakantie ging mevrouw Skowron cadeautjes halen voor haar (schoon)familie en vrienden.
A
Budgetteren
B
Mevrouw Skowron gebruikt geld als ruilmiddel
C
Mevrouw Skowron gebruikt geld als rekenmiddel
D
Mevrouw Skowron gebruikt geld als spaarmiddel

Slide 12 - Quiz

Mevrouw Skowron heeft tijdens oud & nieuw een bingokaart gemaakt. Op haar bingokaart staat 'Huis verkopen'. Ze heeft haar huis te koop gezet voor een behoorlijke prijs!
A
Mevrouw Skowron koopt weer een huis dus het is geen ruil.
B
Mevrouw Skowron gebruikt geld als ruilmiddel
C
Mevrouw Skowron gebruikt geld als rekenmiddel
D
Mevrouw Skowron gebruikt geld als spaarmiddel

Slide 13 - Quiz

Mevrouw Skowron heeft flink gespaard en gaat op vakantie naar Vietnam in de meivakantie.
A
Mevrouw Skowron heeft een rijke man.
B
Mevrouw Skowron gebruikt geld als ruilmiddel
C
Mevrouw Skowron gebruikt geld als rekenmiddel
D
Mevrouw Skowron gebruikt geld als spaarmiddel

Slide 14 - Quiz

Een vergoeding die je krijgt van de bank voor jouw spaargeld.

Slide 15 - Open question

Terugbetaling van geld dat je geleend hebt.

Slide 16 - Open question

Maandtermijn
A
Een bedrag dat je elke maand betaalt voor rente en aflossing van een lening.
B
Een vast bedrag dat je elke maand betaalt voor rente en aflossing van een lening.
C
Een bedrag dat je betaalt voor rente van een lening.
D
Een bedrag dat je betaalt voor een aflossing.

Slide 17 - Quiz

Het deel van de schade dat je zelf moet betalen.
A
Polis
B
Maandbedrag
C
Risico
D
Eigen risico

Slide 18 - Quiz

Een bewijs dat je een verzekering hebt afgesloten.
A
Polis
B
Polisvoorwaarden
C
Premie
D
Verzekeringmap

Slide 19 - Quiz

Omschrijving van alles waar je wel of geen recht op hebt bij een verzekering.
A
Polis
B
Polisvoorwaarden
C
Premie
D
Verzekeringmap

Slide 20 - Quiz

Verzekeringsmaatschappij
A
Verzekering
B
Verzekerde
C
Verzekeraar
D
Polishouder

Slide 21 - Quiz

Degene die de verzekering afsluit.
A
Verzekering
B
Verzekerde
C
Verzekeraar
D
Polishouder

Slide 22 - Quiz

CAO
A
Collectieve arbeidsovereenkomst
B
Collectie arbeidsomstandigheden
C
Collectief arbeid
D
Collectieve arbeidverdeling

Slide 23 - Quiz

Brutoloon
A
Het loon waar de inhoudingen vanaf zijn en dat je op je bankrekening ontvangt.
B
Het loon waar de inhoudingen niet vanaf zijn en dat je op je bankrekening ontvangt.
C
Het loon waar de inhoudingen niet vanaf zijn.
D
Het loon waar de inhoudingen vanaf zijn.

Slide 24 - Quiz

Nettoloon
A
Het loon waar de inhoudingen vanaf zijn en dat je op je bankrekening ontvangt.
B
Het loon waar de inhoudingen niet vanaf zijn en dat je op je bankrekening ontvangt.
C
Het loon waar de inhoudingen niet vanaf zijn.
D
Het loon waar de inhoudingen vanaf zijn.

Slide 25 - Quiz

Periode waarin de werknemer en de werkgever kunnen opzeggen als het niet bevalt.

Slide 26 - Open question

Liam zoekt een nieuwe baan. Online leest zoekt hij op....
A
Werkgever
B
Werknemer
C
Vacature
D
CAO

Slide 27 - Quiz

Liam vind maar geen nieuwe baan... Hij zoekt hulp en vraagt zijn uitkering aan
A
UWV
B
UVW
C
VWU
D
CAO

Slide 28 - Quiz

Hij heeft een nieuwe baan gevonden. Hij is nu een... en heeft een...
A
teamleider - baas
B
baas - werkgever
C
werkgever - werknemer
D
werknemer - werkgever

Slide 29 - Quiz

Liam ondertekent een .....
A
Arbeidsovereenkomst
B
CAO
C
Arbeidstijdenwet
D
Arbowet

Slide 30 - Quiz

In zijn arbeidsovereenkomst staat dat hij 38 uur werkt tot 03-04-2026.

Welke zin is juist?
A
Hij heeft een deeltijdbaan
B
Hij heeft een voltijdbaan
C
Hij heeft een tijdelijke baan
D
Hij heeft een vaste baan.

Slide 31 - Quiz

Liam krijgt het brutoloon dat een werknemer van zijn leeftijd minstens moet verdienen.
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet
C
Minimumloon
D
Scholing

Slide 32 - Quiz

Liam vind zijn baan niet leuk. Hij neemt...
A
vakantie
B
opzegtermijn
C
werkloos
D
ontslag

Slide 33 - Quiz

Succes met leren!

Slide 34 - Slide