Pak je boek, schrift, rekenmachine en pen/potlood.
Geen jassen en tassen op tafel!
timer
2:00
1 / 33
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2
This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Economie
Ga rustig & stil klaar zitten.
Pak je boek, schrift, rekenmachine en pen/potlood.
Geen jassen en tassen op tafel!
timer
2:00
Slide 1 - Slide
Vandaag
Herhaling H1
Slide 2 - Slide
Pak je chromebook
Slide 3 - Slide
Behoeften
A
Alles wat je nodig hebt.
B
Alles wat je graag wilt hebben.
C
Alles wat je nodig hebt of graag wilt hebben.
D
Alles wat je nodig hebt, graag wilt en krijgt.
Slide 4 - Quiz
Emre heeft de rekenmachine van mevrouw Skowron. Op die rekenmachine berekent hij zijn economie eindcijfer. Het antwoord op het scherm is: 8,362709. Rond dit aantal af op één decimaal.
Slide 5 - Open question
Onze school krijgt een nieuw schoolgebouw. Na vele bouw overleggen komt het bestuur er nog steeds niet uit! Ze komen 21734 euro tekort. Noteer dit bedrag op de juiste manier.
Slide 6 - Open question
Liam is groente boer. Hij heeft enorm veel mais geoogst. Hij gaat met een gedeelte van zijn oogst naar boer Dean. Boer Dean heeft een kippenboerderij. Boer Liam ruilt zijn mais voor chicken nuggets. Was dat directe of indirecte ruil?
A
Indirecte ruil
B
Directe ruil
Slide 7 - Quiz
Hidde heeft €120,00 op zijn rekening. In zijn portemonnee heeft hij een briefje van 5 euro. In zijn jas zitten nog 6 losse euro's en twee munten van 20 cent. Hij pint €50,00. Hij betaalt zijn €4,99 via Applepay bij een een AH to go. Bereken hoeveel chartaal geld hij heeft. Schrijf je berekening op!
Slide 8 - Open question
Dhikra koopt een lippenstift van €7,89 en rekent contant af. Hoeveel heeft ze afgerekend?
A
€7,89
B
€7,80
C
€7,85
D
€7,90
Slide 9 - Quiz
Isarah koopt een nieuwe jas van €119,99 en rekent af met haar bankpas. Hoeveel heeft ze afgerekend?
A
€119,99
B
€119,90
C
€119,-
D
€120,00
Slide 10 - Quiz
Saldo
A
Het bedrag dat op je bankrekening staat.
B
Elektronisch betaalmiddel gebruiken.
C
Geld of iets anders waarmee je altijd kunt ruilen.
D
Het geld dat jij hebt.
Slide 11 - Quiz
Aiyana heeft op haar bankrekening €120,00 staan. • Haar moeder maakt € 70,00 naar haar over. • Met haar bankpas betaalt ze in een winkel €89,99. • Bij Zalando betaalt ze € 19,50 met haar bankapp. • Voor haar werk bij een kledingwinkel wordt er € 100,41 op haar rekening bijgeschreven.
Bereken de nieuwe saldo van Aiyana. Schrijf je berekening op!
Slide 12 - Open question
Een auto is voor de ene persoon een basisbehoefte. Voor een ander is het een overige behoefte. Geef hiervoor een verklaring.
A
Je kan ook fietsen.
B
Voor de meeste mensen is een auto een basisbehoefte, want die hebben ze niet echt nodig. Alleen mensen die het nodig hebben om te kunnen werken vinden de auto een overige behoefte.
C
Voor de meeste mensen is een auto een overige behoefte, want die hebben ze niet echt nodig. Alleen mensen die het nodig hebben om te kunnen werken vinden de auto een basisbehoefte.
D
Je koopt een auto wat een basisbehoefte is. Pas als je een Ferrari koopt is het een overige behoefte.
Slide 13 - Quiz
Je budget heeft invloed op je behoefte.
A
Eens
B
Oneens.
Slide 14 - Quiz
Devon wil zijn eigen moestuin beginnen. Hij gaat tomaten kweken zodat hij deze niet meer hoeft te kopen in de supermarkt. Dit noemen we....
A
Consumeren
B
Tuinieren
C
Zelfvoorzienend
D
Devon lust geen tomaten.
Slide 15 - Quiz
Maak van de 7,9 % een decimaal getal. Schrijf je berekening op!
Slide 16 - Open question
Maak van de 238,6 % een decimaal getal. Schrijf je berekening op!
Slide 17 - Open question
Liam kijkt graag naar films en series. Hij is lid van Netflix! Hij betaald €8,99 hiervoor. Vanaf 1 januari stijgt de prijs met 5 %. Bereken wat Liam daarna voor het abonnement betaalt.
Slide 18 - Open question
Voor de economie toets halen de leerlingen van 2A de volgende cijfers: • 3,6 6,8 • 4,3 7,3 • 4,7 8,1 • 5,4 8,8 • 6,5 9,1 Bereken het ongewogen gemiddelde van de klas. Rond af op 1 decimaal.
Slide 19 - Open question
Voor economie heb je in periode 1 de volgende cijfers gehaald: • 6,5 (telt 1 keer mee) • 7,2 (telt 1 keer mee) • 5,2 (telt 2 keer mee) Bereken je gewogen gemiddelde voor economie. Rond af op 1 decimaal.
Slide 20 - Open question
Een overzicht van je inkomsten en uitgaven voor de komende periode
A
Consumeren
B
Budget
C
Uitgaven overzicht
D
Begroting
Slide 21 - Quiz
Het bedrag dat je kan uitgeven
A
Inkomsten
B
Budget
C
Salaris
D
Winst
Slide 22 - Quiz
Een voorbeeld van een huishoudelijke uitgaven is
A
Wasmachine kopen
B
Energierekening
C
Huur of hypotheek
D
Boodschappen
Slide 23 - Quiz
Een voorbeeld van een incidentele uitgaven is
A
Wasmachine kopen
B
Energierekening
C
Huur of hypotheek
D
Boodschappen
Slide 24 - Quiz
Een voorbeeld van een vaste lasten is
A
Wasmachine kopen
B
Energierekening
C
Huur of hypotheek
D
Boodschappen
Slide 25 - Quiz
Welke vormen van inkomsten zijn er:
A
Loon, winst & uitkering
B
Salaris, werken en uitkering
C
Salaris, omzet & winst
D
Salaris, omzet & gifts
Slide 26 - Quiz
Tijdens de vakantie ging mevrouw Skowron cadeautjes halen voor haar (schoon)familie en vrienden.
A
Budgetteren
B
Mevrouw Skowron gebruikt geld als ruilmiddel
C
Mevrouw Skowron gebruikt geld als rekenmiddel
D
Mevrouw Skowron gebruikt geld als spaarmiddel
Slide 27 - Quiz
Mevrouw Skowron heeft tijdens oud & nieuw een bingokaart gemaakt. Op haar bingokaart staat 'Huis verkopen'. Ze heeft haar huis te koop gezet voor een behoorlijke prijs!
A
Mevrouw Skowron koopt weer een huis dus het is geen ruil.
B
Mevrouw Skowron gebruikt geld als ruilmiddel
C
Mevrouw Skowron gebruikt geld als rekenmiddel
D
Mevrouw Skowron gebruikt geld als spaarmiddel
Slide 28 - Quiz
Mevrouw Skowron heeft flink gespaard en gaat op vakantie naar Vietnam in de meivakantie.
A
Mevrouw Skowron heeft een rijke man.
B
Mevrouw Skowron gebruikt geld als ruilmiddel
C
Mevrouw Skowron gebruikt geld als rekenmiddel
D
Mevrouw Skowron gebruikt geld als spaarmiddel
Slide 29 - Quiz
Een vergoeding die je krijgt van de bank voor jouw spaargeld.
Slide 30 - Open question
Terugbetaling van geld dat je geleend hebt.
Slide 31 - Open question
Maandtermijn
A
Een bedrag dat je elke maand betaalt voor rente en aflossing van een lening.
B
Een vast bedrag dat je elke maand betaalt voor rente en aflossing van een lening.