Zintuigen herhaling

Waarnemen
1 / 53
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Waarnemen

Slide 1 - Slide

Reageren op je omgeving

Slide 2 - Slide

Vormen alle zintuigen bij elkaar het zintuigstelsel?
A
Juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

De zintuigen zitten in je
A
Organen
B
Oren, ogen, tong, neus
C
Oren, ogen, tong, neus, huid
D
In je hersenen

Slide 4 - Quiz

Wat maken zintuigcellen?
A
Zintuigen
B
Zenuwen
C
Impulsen
D
Spieren

Slide 5 - Quiz

Een impuls is?
A
Een elektrisch stroompje
B
Een berichtje uit je omgeving

Slide 6 - Quiz

Een prikkel is......?
A
Informatie uit je omgeving
B
Een zintuig
C
Een impuls
D
Een signaal

Slide 7 - Quiz

Het orgaan de huid heeft meerdere zintuigen.
Welke zintuig van de huid is NIET goed gekoppeld aan zijn prikkel?
A
Warmte zintuigen - hoge temperatuur
B
Koude zintuigen - lage temperatuur
C
Tastzintuigen - hoe smaakt een voorwerp
D
Pijnzintuig - pijn

Slide 8 - Quiz

Schuif naar 
de juiste plek
Hersenen
Ruggenmerg
Centrale zenuwstelsel
Zenuwstelsel
Zenuwen

Slide 9 - Drag question

Het verschil tussen zintuigen en prikkels.  
Zintuigen
Prikkels
Ogen: Lichtzintuig
Oren: gehoorzintuig
Neus: Reukzintuig
Tong: Smaakzintuig
Huid: warmtezintuig
Muziek luisteren
Appeltaart ruiken
Vuurwerk kijken
Een klap voelen
Snoep proeven

Slide 10 - Drag question

De huid
De huid
De huid

Slide 11 - Slide

Lagen van de huid
Opperhuid
lederhuid
Onderhuids bindweefsel

Slide 12 - Drag question

In welke laag van de huid vind je de zweetklieren?
A
Opperhuid
B
Lederhuid
C
Onderhuids bindweefsel
D
Kiemlaag

Slide 13 - Quiz

Met welk nummer is een tastknopje aangegeven?
(klik op de afbeelding om hem groter te maken)

Slide 14 - Open question

Zweetklieren maken zweet. Wat is de functie van zweet?
A
Nat houden van de huid
B
Soepel houden van de huid
C
Afkoeling van de huid
D
Heel veel zweten

Slide 15 - Quiz

Wat is eelt?
A
De hoornlaag die steeds dikker wordt
B
De kiemlaag die steeds dikker wordt
C
De lederhuid die steeds dikker wordt

Slide 16 - Quiz

Talgklier
Talg
Zweetklier
Zweet
Maakt talg
Vettige stof
Maakt de huid soepel
Koelt lichaam
Maakt zweet

Slide 17 - Drag question

De oren

Slide 18 - Slide

Is geluid een prikkel voor je oren?
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quiz

Bij welke geluidssterkte beschadigen je oren direct
A
20 dB
B
90 dB
C
110 dB
D
140 dB

Slide 20 - Quiz

Wat zit er in het slakkenhuis?
A
De gehoorbeentjes
B
De oorsmeerklieren
C
Zintuigcellen met haartjes
D
De gehoorzenuw

Slide 21 - Quiz

De buis van Eustachius verbindt
A
De trommelholte met het middenoor
B
De oorschelp met de keelholte
C
Het slakkenhuis met de trommelholte
D
De trommelholte met de keelholte

Slide 22 - Quiz

In een oor kunnen geluidstrillingen door onder andere de gehoorbeentjes, de gehoorgang en het trommelvlies gaan.
Wat is de juiste volgorde van deze delen, van buiten het oor naar binnen?
A
Gehoorbeentjes – gehoorgang – trommelvlies
B
Gehoorgang – gehoorbeentjes – trommelvlies
C
Gehoorgang – trommelvlies – gehoorbeentjes
D
Trommelvlies – gehoorgang – gehoorbeentjes

Slide 23 - Quiz

De ogen

Slide 24 - Slide

Bibi heeft blauwe ogen.
Welk onderdeel van de ogen zorgt ervoor dat Bibi blauwe ogen heeft?

A
De iris
B
De pupil
C
Het harde oogvlies
D
Het hoornvlies

Slide 25 - Quiz

De oogspieren zitten vast aan het harde oogvlies
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quiz

Voert traanvocht af
Houdt zweet tegen
Verdeelt vocht over ogen
Produceert traanvocht
Houdt licht en stofdeeltjes tegen

Slide 27 - Drag question

Wat is een adequate prikkel voor je ogen?
A
Geluid
B
Licht
C
Druk
D
Aanraking

Slide 28 - Quiz

Het oog: zet onderdelen op de juiste plaats
netvlies
Harde oogvlies
oogzenuw
lens
Oogspier
Hoornvlies

Slide 29 - Drag question

Laag met zintuigcellen (staafjes en kegeltjes)
Waar de oogzenuw het oog verlaat
Verandert de lens van vorm zodat je scherp kunt zien
Zorgt ervoor dat er een scherp beeld op je netvlies valt
Doorzichtig deel van het oog
Geeft structuur en vorm aan het oog
Gat wat licht doorlaat
Brengt impulsen naar de hersenen
Stevige buitenste laag van het oog
Bevat spiertjes die de grootte van de pupil regelen
Hoornvlies
Lens
Pupil
iris
straalvormig lichaam met lensbandjes
oogzenuw
netvlies
harde oogvlies
blinde vlek
glasachtig lichaam

Slide 30 - Drag question

Een lichtstraal valt op het oog.

Zet de onderstaande onderdelen van het oog, waar deze lichtstraal achtereenvolgens doorheen gaat, in de juiste volgorde: je kunt ze naar de juiste plaats slepen.

Lens
Hoornvlies
Glasachtig lichaam
Netvlies
pupil

Slide 31 - Drag question

In de gele vlek zitten...?
A
Veel staafjes
B
Veel kegeltjes
C
Even veel staafjes als kegeltjes
D
Geen staafjes en kegeltjes

Slide 32 - Quiz

Kegeltjes
A
Deel van de ogen waarin bloedvaten liggen en die zorgen voor de aanvoer en afvoer van stoffen voorhet oog.
B
Cellen in het netvlies, waarmee we kunnen zien bij weinig licht.
C
De klier die traanvocht produceert.
D
Cellen in het netvlies, waarmee we kleuren kunnen waarnemen.

Slide 33 - Quiz

De kegeltjes in het netvlies zijn voor
A
beeldvorming
B
kleuren zien
C
scherpte van het beeld
D
zwart/wit zien

Slide 34 - Quiz

Met de kegeltjes zie je?
A
Contouren en grijsstinten
B
Scherp en grijsstinten
C
Scherp en kleuren
D
Contouren en kleuren

Slide 35 - Quiz


Wat zit er op het netvlies bij de blinde vlek?
A
kegeltjes
B
staafjes
C
kegeltjes en staafjes
D
geen kegeltjes en staafjes

Slide 36 - Quiz

Gele vlek
A
Het deel van het oog waar de oogzenuw het oog verlaat en waarmee men niets kan zien.
B
Gedeelte van het netvlies, waarop voornamelijk kegeltjes zijn geconcentreerd.
C
Het doorzichtige deel van het oog dat tussen de lens en het netvlies ligt.
D
Het grootste deel van de menselijke hersenen, dat bestaat uit de linker- en rechter hersenhelft.

Slide 37 - Quiz

De blinde vlek heeft zintuigcellen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 38 - Quiz

Kegeltjes en staafjes
A
Kegeltjes: waarnemen grijstinten Staafjes: waarnemen kleuren
B
Kegeltjes: waarnemen grijstinten, wit en grijstinten Staafjes: waarnemen kleuren
C
Kegeltjes: waarnemen kleuren en wit Staafjes: waarnemen kleuren. grijs en zwart
D
Kegeltjes: waarnemen kleuren Staafjes: waarnemen zwart, wit en grijstinten

Slide 39 - Quiz

Met je gele vlek zie je.... en heb je …. licht nodig
Gele vlek = kegeltjes. Als je gericht ergens naar kijkt, kijk je met de gele vlek.
A
kleur en zwart wit; veel
B
zwart wit; veel
C
alleen kleur; weinig
D
alleen kleur; veel

Slide 40 - Quiz

in de gele vlek liggen vooral kegeltjes
A
juist
B
onjuist

Slide 41 - Quiz

Wat is de functie van de gele vlek?
A
Hier verlaten zenuwen het oog
B
Hiermee kan het beeld scherp worden gesteld
C
Hiermee kan je scherp zien
D
Het regelt de hoeveelheid licht

Slide 42 - Quiz

Op de gele vlek...
A
Zijn geen zintuigcellen
B
Zijn de meeste prikkels
C
Zijn de meeste zintuigcellen
D
Zijn de meeste zenuwen

Slide 43 - Quiz

Met welk nummer is de blinde vlek aangegeven?
A
10
B
11
C
12
D
5

Slide 44 - Quiz

Wat is de blinde vlek?
A
De plek in het oog waar de meeste kegeltjes zitten
B
De plek in het oog waar de meeste staafjes zitten
C
De plek waar de oogzenuw naar de hersenen gaat
D
Alles wat je niet kan zien in het universum

Slide 45 - Quiz

Waar in het oog bevinden zich kegeltjes?
A
Pupil
B
Iris
C
Netvlies
D
Glasachtig lichaam

Slide 46 - Quiz

In de blinde vlek bevinden zich
A
staafjes
B
kegeltjes
C
geen zintuigcellen

Slide 47 - Quiz

Wat vind je niet in de blinde vlek?
A
Zintuigcellen
B
Netvlies
C
Bloed
D
Aanhechting oogzenuw

Slide 48 - Quiz

Wat is de prikkel van staafjes?
A
geluid
B
licht
C
smaakstoffen
D
geurstoffen

Slide 49 - Quiz


Wat is de functie van staafjes?
A
Licht en donker zien
B
Kleuren onderscheiden
C
Ver kunnen kijken
D
Scherpe beelden zien

Slide 50 - Quiz

Kegeltjes en staafjes
A
Kegeltjes: waarnemen grijstinten Staafjes: waarnemen kleuren
B
Kegeltjes: waarnemen grijstinten, wit en grijstinten Staafjes: waarnemen kleuren
C
Kegeltjes: waarnemen kleuren en wit Staafjes: waarnemen kleuren. grijs en zwart
D
Kegeltjes: waarnemen kleuren Staafjes: waarnemen zwart, wit en grijstinten

Slide 51 - Quiz

Staafjes gebruik je...
A
Alleen in de schemering
B
Alleen in het licht
C
Zowel in het licht, als in de schemering

Slide 52 - Quiz

Staafjes...
A
zitten niet in de gele vlek, wel in de blinde
B
zitten niet in de gele vlek en niet in de blinde
C
zitten in de gele vlek en niet in de blinde
D
zitten in de gele vlek en in de blinde

Slide 53 - Quiz