Staal blok 3 week 1 + 2 + herhaling



Staal blok 3 week 1 + 2 + herhaling
1 / 24
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 5

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson



Staal blok 3 week 1 + 2 + herhaling

Slide 1 - Slide

Welke categorie hoort bij het plaatje?
A
luchtwoord
B
zangwoord
C
zingwoord
D
klankgroepenwoord

Slide 2 - Quiz

Welke regel hoort bij het zingwoord?

Slide 3 - Open question

Welke categorie hoort bij het plaatje?
A
luchtwoord
B
kilowoord
C
kielowoord
D
klankgroepenwoord

Slide 4 - Quiz

Welke regel hoort bij het kilowoord?

Slide 5 - Open question

Welk woord is goed geschreven?
A
de verbanttrommel
B
de verbandtromel
C
de verbandtrommol
D
de verbandtrommel

Slide 6 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
mienuten
B
minuten
C
mienuuten
D
minutten

Slide 7 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
toomaatensoep
B
tomaatensoep
C
tomatensoep
D
tomatenzoep

Slide 8 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
de bestemming
B
de besteming
C
de bustemming
D
het bestemming

Slide 9 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
de pijano
B
de pieanoo
C
de piano
D
de pianoo

Slide 10 - Quiz

Vul het dicteewoord in

Slide 11 - Open question

Vul het dicteewoord in.

Slide 12 - Open question

Vul het dicteewoord in.

Slide 13 - Open question

Vul het dicteewoord in.

Slide 14 - Open question

Vul het dicteewoord in.

Slide 15 - Open question

Vul het dicteewoord in.

Slide 16 - Open question


Zoek het werkwoord in de zin: De pieten strooien pepernoten.

A
De
B
pieten
C
strooien
D
pepernoten

Slide 17 - Quiz


Welk leesteken hoort aan het einde van de zin? Is de Sint in het land
A
vraagteken
B
punt
C
uitroepteken

Slide 18 - Quiz

Zoek het bijvoeglijk naamwoord: Vraag jij aan Sinterklaas een mooi boek?
A
Sinterklaas
B
vraag
C
aan
D
mooi

Slide 19 - Quiz

Welke woordsoort is reist? Sinterklaas reist door het hele land.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Quiz

Staat schoen in het enkelvoud of meervoud in de zin? Er zitten vijf cadeautjes in mijn schoen.
A
Enkelvoud
B
Meervoud

Slide 21 - Quiz

Welke woordsoort is verlanglijstje? Ik schrijf een verlanglijstje voor in mijn schoen.
A
Zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quiz

Zoek het zelfstandig naamwoord in de zin: De pepernoten zijn erg lekker!
A
zijn
B
De
C
lekker
D
pepernoten

Slide 23 - Quiz

Welke woorden moeten met een hoofdletter? loopt sinterklaas de goede route naar de stad amsterdam?

Slide 24 - Open question