Maandag 15 maart 2021

Maandag 15 maart
Woordenschat
Nieuwe woorden thema Nederland

Disk/grammatica
Quizvragen maken met een vraagwoord

Pauze

Drama/toneel


























1 / 18
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Maandag 15 maart
Woordenschat
Nieuwe woorden thema Nederland

Disk/grammatica
Quizvragen maken met een vraagwoord

Pauze

Drama/toneel


























Slide 1 - Slide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Nederland.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 2 - Slide

de camping
  • een terrein waar je kunt slapen in een tent of caravan als je op vakantie bent
  • zin: Veel Nederlandse willen op een camping zijn als ze op vakantie gaan.

Slide 3 - Slide

proeven (werkwoord)
  • onderzoeken hoe de smaak van iets is;
  • proeven is iets anders dan eten!
  • Ik proef, hij proeft, wij proeven;
  • Zin: Als ik een gerecht niet ken, wil ik het eerst altijd even proeven.

Slide 4 - Slide

schatten (werkwoord)
  • zeggen wat het ongeveer is, zonder het precies te weten
  • ik schat, hij schat, wij schatten
  • zin: Ik schat wel eens wat het antwoord van een rekensom moet zijn.

Slide 5 - Slide

toelichten (werkwoord)
  • iets duidelijk maken;
  • iets uitleggen aan iemand anders;
  • ik licht toe, hij licht toe, wij lichten toe;
  • zin: Ik licht mijn antwoord van de toets toe.

Slide 6 - Slide

de voorstander
  • iemand die iets een goed idee vindt;
  • tegenstelling = de tegenstander;
  • zin: Ik ben een voorstander van meer vakantie hebben!

Slide 7 - Slide

Zinnen maken

Maak zinnen met de woorden.
Regels:
- denk aan de leestekens en hoofdletters;
- je schrijft minimaal 3 zinnen

De woorden: toelichten, de voorstander, schatten, proeven, de camping

Slide 8 - Slide

Quiz
De docent heeft quizvragen gemaakt over Nederland. We spelen eerst de quiz.
Daarna maken jullie vragen over Nederland.
Hoe was de woordvolgorde ook al weer bij een zin met een vraagwoord?

Slide 9 - Slide

De woordvolgorde bij een vraagzin met een vraagwoord
1. Vraagwoord
2. Werkwoord
3. 
Persoon
4. Extra informatie
Wanneer
fietst
hij
naar school?

Slide 10 - Slide

Wat is het vaderland van koningin Maxima?
A
Nederland
B
Duitsland
C
Spanje
D
Argentinië

Slide 11 - Quiz

Nederland heeft 2 buurlanden. Welke landen zijn dit?
A
Engeland en België
B
Duitsland en Engeland
C
België en Duitsland
D
Spanje en België

Slide 12 - Quiz

Hoe heet de school waar kinderen vanaf 6 jaar heen gaan?
A
het voortgezet onderwijs
B
de ISK
C
de basisschool
D
de peuterschool

Slide 13 - Quiz

Je vriend is gevallen met de fiets. Hij heeft zijn been gebroken. Welk telefoonnummer bel je?
A
111
B
911
C
114
D
112

Slide 14 - Quiz

Hoe heet het grootste vliegveld van Nederland?
A
Lelystad Airport
B
Schiphol
C
Eindhoven Airport
D
Rotterdam The Hague Airport

Slide 15 - Quiz

Opdracht: maak een quiz voor je docent!
Bedenk een quiz met  moeilijke vragen over Nederland.

Maak 2 vragen met een vraagwoord. Vraagwoorden zijn: wie, wat, waar, wanneer, waarom, welk, welke.
Schrijf de vragen op de vragenkaartjes. Geef ook meerkeuze-mogelijkheden. 

Iedereen klaar? De vragen worden gesteld aan de docent. Hoeveel heeft de docent er goed?

Slide 16 - Slide

Nog geen pauze???
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema Nederland.

Slide 17 - Slide

Pauze
Korte pauze!


timer
15:00

Slide 18 - Slide