Grammatica ow, pv, wg, lv

Thema 8 Grammatica 
Het lijdend voorwerp
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 8 Grammatica 
Het lijdend voorwerp

Slide 1 - Slide

Wat kunnen we na deze les?
  • het lijdend voorwerp in een zin aanwijzen. 
  • uitleggen waarom je eerst het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in een zin moet vinden voordat je het lijdend voorwerp kunt vinden. 
  • uitleggen waarom niet in iedere zin een lijdend voorwerp hoeft te zitten.

Slide 2 - Slide

Waaruit bestaat het werkwoordelijke gezegde van een zin?
A
Het onderwerp + alle werkwoorden
B
Alle werkwoorden
C
Alle werkwoorden + lijdend voorwerp
D
De persoonsvorm + het lijdend voorwerp

Slide 3 - Quiz

Aris heeft Fortnite gespeeld.

Wat is het wg in deze zin?
A
Heeft
B
Gespeeld
C
Fortnite
D
Heeft gespeeld

Slide 4 - Quiz


Zij hebben dit weekend de serie 'The Rain' gekeken.

Wat is het wg in deze zin?
A
hebben gekeken
B
hebben
C
de serie 'The Rain'
D
gekeken

Slide 5 - Quiz

Josylvio heeft zijn horloge verloren
Wat is het wg in deze zin?
A
heeft verloren
B
heeft
C
een horloge
D
verloren

Slide 6 - Quiz

Hoe kun je het lijdend voorwerp in een zin vinden?
A
Wie/wat + pv?
B
Wie/wat + wg?
C
Wie/wat + pv + ow?
D
Wie/wat + wg + ow?

Slide 7 - Quiz

Aris heeft Fortnite gespeeld.

Wat is het lv in deze zin?
A
Ares
B
Fortnite
C
Gespeeld
D
Heeft gespeeld

Slide 8 - Quiz

Zij hebben dit weekend de serie 'The Rain' gekeken.
Wat is het lv in deze zin?
A
Zij
B
de serie
C
de serie 'The Rain'
D
'The Rain'

Slide 9 - Quiz

Josylvio heeft een euro gekregen.
Wat is het lv in deze zin?
A
Josylvio
B
heeft
C
een euro
D
heeft gekregen

Slide 10 - Quiz

Ahmed heeft zijn laptop meegenomen.
Wat is het lv in deze zin?
A
zijn laptop meegenomen
B
zijn laptop
C
heeft zijn laptop
D
Ahmed

Slide 11 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Ik heb hem gewaarschuwd.
A
heb
B
hem
C
gewaarschuwd
D
ik

Slide 12 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Ik eet elke dag een taartje.
A
Ik
B
eet
C
elke dag een taartje
D
een taartje

Slide 13 - Quiz

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Lijdend voorwerp
Helaas is deze les afgelopen.
A
Helaas
B
is afgelopen
C
deze les
D
geen lijdend voorwerp

Slide 15 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Ik heb een mandarijn gegeten.
A
Ik
B
mandarijn
C
een mandarijn

Slide 16 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Quirijn krijgt tandjes
A
Quirijn
B
krijgt
C
tandjes
D
er is geen lijdend voorwerp

Slide 17 - Quiz

Het lijdend voorwerp:
Elke verjaardag krijgen wij geld van onze opa.

Slide 18 - Open question

lijdend voorwerp

Onder de bomen zien de kinderen veel paddestoelen staan.

Slide 19 - Open question

Lijdend voorwerp?
'Geef je haar je telefoon?'
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Wat kan GEEN lijdend voorwerp zijn?
A
De kat met het gebroken pootje
B
de pan met tomatensoep
C
in de tuin van de buren
D
hem

Slide 21 - Quiz

In welke zin staat GEEN lijdend voorwerp?
A
Floor wil een andere achtergrond.
B
Manon scoort honderd punten.
C
Julia moet hard nadenken.
D
Floris typt zijn verslag.

Slide 22 - Quiz

Aan de slag!
  • Ga naar  jufmelis.nl en klik onder het kopje zinsontleding op lijdend voorwerp. Maak opdracht 1 en 2 over het  lijdend voorwerp. Dit doen we klassikaal.
  • Ga naar stercollecite thema 8 grammatica. Maar nu de toets onder het kopje extra. Dit mag alleen of in tweetallen. 
  • Jullie hebben hier 30 minuten de tijd voor.


Slide 23 - Slide

Klaar?
  • Schrijf een kort verhaaltje van minimaal 10 zinnen waarin zoveel mogelijk lijdend voorwerpen zitten. Omcirkel de lijdend voorwerpen. Kijk het vervolgens na van je buurman of buurvrouw.

Slide 24 - Slide

Wat kunnen we na deze les?
  • het lijdend voorwerp in een zin aanwijzen.   
  • uitleggen waarom je eerst het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in een zin moet vinden voordat je het lijdend voorwerp kunt vinden.   
  • uitleggen waarom niet in iedere zin een lijdend voorwerp hoeft te zitten.

Slide 25 - Slide