H4.8 bijwoord verschil bn (les 3 ma)

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek
  • schrift/papiertje
  • je iPad (dicht)


De les start en je bent stil:
timer
1:00
Naam | | 
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek
  • schrift/papiertje
  • je iPad (dicht)


De les start en je bent stil:
timer
1:00
Naam | | 

Slide 1 - Slide

Planning
  • verschil bw en bn
  • twee voorbeeldopgaven
  • werkmoment
  • afsluiten van de les

Slide 2 - Slide

Bijwoord zegt iets over:
  • Misschien doe ik het. (bw zegt iets over de hele zin)
  • Dat vind ik een bijzonder mooie film. (bw zegt iets over het bn mooie)
  • Ze zaten allemaal buiten. (bw zegt iets over het werkwoord zaten)
  • Dat vind ik een heel erg mooie film. (bw zegt iets over het bw erg)

Een bijwoord is een woord dat bijvoorbeeld een tijd of plaats aangeeft, 
of zegt hoe, hoe vaak of hoeveel iets gebeurt. Bij sommige bijwoorden niet duidelijk wat ze benoemen: ook, natuurlijk, misschien, gelukkig, enzovoort.

Slide 3 - Slide

Verschil bw en bn
  • Bijwoord: zegt iets over hele zin, ww, bn, of bw.
  • Bijvoeglijk naamwoord:  zegt iets over zn.

Het zijn slordige types.           Slordig is hier een ................
Ze schrijven slordig.                 Slordig is hier een ................

Slide 4 - Slide

Voorbeeldzin woordsoorten (p. 152)
Schrijf de juiste woordsoort boven alle woorden uit zin.
Kies uit: lw (lidwoord), bn (bijvoeglijk naamwoord), 
zn (zelfstandig naamwoord), vz (voorzetsel), vw (voegwoord), kww (koppelwerkwoord), hww (hulpwerkwoord), 
zww (zelfstandig werkwoord), psv (persoonlijk voornaamwoord), bzv (bezittelijk voornaamwoord), bhtw (bepaald hoofdtelwoord), ohtw (onbepaald hoofdtelwoord), brtw (bepaald rangtelwoord), ortw (onbepaald rangtelwoord) en bw (bijwoord).

Slide 5 - Slide

Benoem elk woord

Ik ga over drie jaar misschien reizen in Europa met mijn beste vriendin.
timer
2:00

Slide 6 - Slide

Antwoord

Ik (psv) | ga (hww) | over (vz)  | drie (bhtw) | jaar (zn) | 

misschien (bw)  | reizen (zww) |  in (vz) | Europa  (zn)| 

met (vz) |  mijn (bzv | beste (bn) |vriendin (zn).

Slide 7 - Slide

Voorbeeldzin zinsdelen
1. Onderstreep de pv (persoonsvorm).
2. Verdeel de zinnen met | zinsdeelstrepen | in zinsdelen.
3. Schrijf wg (werkwoordelijk gezegde), ng (naamwoordelijk gezegde), o (onderwerp), lv (lijdend voorwerp), mv (meewerkend voorwerp) of bwb (bijwoordelijke bepaling) boven de juiste zinsdelen.

Slide 8 - Slide

Ontleed in zinsdelen

Laatst  las  ik tijdens het douchen  de tekst op mijn shampoofles eens een keer  goed.
timer
2:00

Slide 9 - Slide

Antwoord
Laatst | las | ik | tijdens het douchen | de tekst op mijn shampoofles | eens | een keer | goed.
  • wg: las
  • o: ik
  • lv: de tekst op mijn shampoofles
  • bwb: laatst | tijdens het douchen | eens | een keer | goed

Slide 10 - Slide

Werkmoment
  • Maak de oefening op de site van Taal: link in Magister bij 23 juni. Stuur een screenshot naar mij in Teams.
  • Maak de Test Jezelf van 4.7 of 4.8.
  • Beheers je alle leerdoelen? Doe wat voor jezelf.
  • Beheers je nog niet alle leerdoelen? Wat ga je doen om te zorgen dat het wel zo is?
Eerst zachtjes overleggen
timer
10:00
Daarna in stilte werken
timer
10:00

Slide 11 - Slide

Afsluiting
  • Dinsdag alleen flexles: welke vragen heb je?
  • Donderdag toets: telt twee keer mee.

Slide 12 - Slide