Digitaal burgerschap

Digitaal burgerschap
1 / 32
next
Slide 1: Slide
InformaticaMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1-3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Digitaal burgerschap

Slide 1 - Slide

Wat is de beste omschrijving van Digitalisering?
A
Het aanleggen van internetkabels onder de zee.
B
Het omzetten van informatie naar een digitale vorm, zodat elektronische apparaten het kunnen gebruiken.
C
Alles wat te maken heeft met computers.

Slide 2 - Quiz

Iedereen moet digitaal geletterd zijn.
Iedereen moet digitaal geletterd zijn. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Wat betekent digitale inclusie?
A
Dat je toegang hebt tot internet.
B
Dat iedereen kan meedoen in de digitale maatschappij.
C
Dat je lid bent van een computerclubje.

Slide 4 - Quiz

Bij het informatiepunt Digitale overheid kun je terecht met vragen over het regelen van overheidszaken.

Waar is het informatiepunt Digitale overheid gevestigd?
A
In het gemeentehuis
B
In de bibliotheek
C
Die zijn alleen via internet te bereiken.

Slide 5 - Quiz

Wat voor dienst is MijnOverheid.nl?
A
Je ontvangt daar post van de overheid.
B
Je kunt daar je paspoort verlengen.
C
Je kunt daar je belastingaangifte inleveren

Slide 6 - Quiz

Je moet je op internet soms kunnen identificeren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Om in te loggen bij belasting.nl heb je een DigiD nodig.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Een nieuw paspoort kun je online regelen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Het overbrengen van informatie naar heel veel mensen tegelijk noemen we:
A
Massamedia
B
Multimedia
C
Digimedia

Slide 10 - Quiz

Een whatsapp-bericht aan 1 persoon is een voorbeeld van massamedia.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Je hebt oude en nieuwe media
Een papieren krant is een voorbeeld van nieuwe media.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Nieuws op internet wordt altijd gemaakt door journalisten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Nieuws kan subjectief zijn of objectief.
Wat is subjectief nieuws?
A
In subjectief nieuws is de mening van de schrijver verwerkt.
B
Dat is nieuws waar geen redactie aan te pas is gekomen.
C
Subjectief nieuws is nepnieuws.

Slide 14 - Quiz

Je hebt feiten en meningen.
A
Een feit is controleerbaar.
B
Een feit is niet controleerbaar.
C
Een feit is iets wat de meeste mensen geloven.

Slide 15 - Quiz

Wat is misinformatie?
Misinformatie is informatie die per ongeluk is verspreid.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Wat is een voorbeeld van pulpnieuws?
A
Berichten die als doel hebben geld te verdienen.
B
Berichten die als doel hebben je mening te veranderen.
C
Berichten die als doel hebben sensatie te zoeken.

Slide 17 - Quiz

Een clickbait is een voorbeeld van:
A
Nepnieuws
B
Hoax
C
Pulpnieuws

Slide 18 - Quiz

Nepnieuws wordt meestal verspreid om je mening te veranderen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Wat is een internettrol?
A
Dat is iemand die met een nepaccount ruzie zoekt op internet.
B
Dat is iemand die anderen geld aftroggelt via internet.
C
Dat is een internetaccount dat al jaren niet meer in gebruik is.

Slide 20 - Quiz

Een trollenleger verspreidt bewust op grote schaal onjuist nieuws
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Wat is een deep fake video?
A
Dat is een video met desinformatie.
B
Dat is een video met door de computer gemaakte neppersonen.
C
Dat is een video met pulpinformatie.

Slide 22 - Quiz

Wat is een van de kenmerken van een democratie?
A
Het is een West-Europees land.
B
Er is vrije pers.
C
Het land heeft een koning of koningin.

Slide 23 - Quiz

Is onderstaande zin waar of niet waar? Nederland heeft een directe democratie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Het Parlement in Nederland bestaat uit:
A
Alle ministers
B
De ministers en de 2e kamer
C
De 1e en de 2e kamer

Slide 25 - Quiz

Door wie worden de leden van de eerste kamer gekozen?
A
Door het Nederlands volk
B
Door de provinciale staten
C
Door de tweede kamer

Slide 26 - Quiz

Persvrijheid betekent dat een journalist nooit veroordeeld kan worden voor iets dat hij geschreven heeft.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

Wanneer spreek je van staatsmedia?
A
Als de media door de staat betaald worden.
B
Als er veel berichten over de overheid in de media staan.
C
De regering schrijft zelf de berichten voor de krant.

Slide 28 - Quiz

Wat is polarisatie?
A
Het nieuws wordt nog maar van 1 kant belicht.
B
Er is nog maar 1 persoon die steeds het woord heeft.
C
Mensen komen in kampen tegenover elkaar te staan, omdat ze alleen hun eigen waarheid geloven.

Slide 29 - Quiz

Welke cookies zijn nodig om een website te laten werken?
A
Tracking cookies
B
Functionele cookies
C
Analytische cookies

Slide 30 - Quiz

Wat wordt er beschermd door de wet AVG?
A
Je persoonsgegevens
B
De inloggegevens van je accounts
C
Alle informatie die je op internet plaatst

Slide 31 - Quiz

Waar staan de letters AVG van de wet AVG voor?
A
Algemene Verordening Gegevensbescherming
B
Afscherming Van Gegevens
C
Aanmeldplicht Van Gegevens

Slide 32 - Quiz