4 BB/KB paragraaf 2.2

1 / 39
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 39 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 2
Geld genoeg?
2.1 Budgetteren kun je leren?
2.1 Welke inkomsten en uitgaven heb je? (BB)
2.2 Geld moet rollen (BB 2.3)
2.3 Ga je sparen of beleggen?
2.2 Hou jij het overzicht (BB)
2.4 Wie leent, maakt schulden

Slide 2 - Slide

Wanneer noemen we iets schaars in de ecnomie?

Slide 3 - Slide

Wat is het tegenovergestelde van schaars?

Slide 4 - Slide

Wat is welvaart ook alweer?

Slide 5 - Slide

Wat is inflatie?
Oorzaken?
Gevolgen?

Slide 6 - Slide

Wat is koopkracht?
De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.

Slide 7 - Slide

Waarom kunnen we niet alles maar kopen en alles maar doen?

Slide 8 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Huiswerk bespreken
  • Leerdoelen paragraaf 2.2
  • Instructie 2.2
  • Aan de slag met paragraaf 2.2
  • Evaluatie van de leerdoelen
  • Afsluiten

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Leerdoelen van 2.2 KB
Na deze les kan ik...
  • ...aangeven op welke manieren je geld kunt gebruiken
  • ... uitleggen welke manieren van betalen veel voorkomen
  • ... aangeven hoe banken bemiddelen bij vraag naar en aanbod van geld
  • ... uitleggen hoe de ECB de waarde van de euro bewaakt

Slide 11 - Slide

Leerdoelen van 2.2 BB
Na deze les kan ik...
  • ..  de drie functies welke geld kan hebben aangeven
  • ... aangeven op welke manieren je kunt betalen
  • ... de redenen om te sparen die er zijn aangeven
  • ... rente berekenen

Slide 12 - Slide

Gebruik van geld
Drie functies van geld;
Ruilmiddel, als je iets koopt

Rekenmiddel, als je de waarde van iets moet berekenen
Spaarmiddel, geld opzij zetten voor later

Slide 13 - Slide

Hoe kan ik betalen?
  • contant (Chartaal geld)
  • muntgeld en papiergeld
  • elektronisch (Giraal geld)
  • contactloos met pinpas, telefoon of smartwatch
  • online overmaken (bank-app, iDEAL, Tikkie)
  • creditcard

Slide 14 - Slide

Voor- en nadelen
  • Elektronisch betalen is:
  • veiliger, schoner, makkelijker dan betalen met contant geld.

  • Bij elektronisch betalen geef je gemakkelijk te veel geld uit.
  • Check daarom regelmatig je saldo = het bedrag op je bankrekening.


Slide 15 - Slide

Saldo berekenen
Creditsaldo: saldo hoger dan € 0
Debetsaldo: saldo lager dan € 0, je staat rood
Berekenen van een nieuw saldo:

Nieuw saldo = oud saldo + inkomsten - uitgaven


Slide 16 - Slide

Welke redenen kun je hebben om te sparen?
Voor een doel, om na een tijd iets duurs te kopen
Voor de rente, wanneer de rente laag is zullen er weinig mensen sparen
Uit voorzorg, voor onverwachte uitgaven

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Wat is het verschil tussen vaste en variabele rente?
Variabele rente kan op ieder moment door de bank worden aangepast. Bij een vaste rente (bij een spaardeposito bijvoorbeeld) staat de rente vast.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Enkelvoudige rente
Je krijgt ieder jaar alleen rente over het spaarbedrag.

Enkelvoudige rente=(rentepercentage : 100) x spaarbedrag x jaren 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Aan het werk
Ga de komende 10 minuten aan het werk met opgave 1 tot en met 5 van paragraaf 2.1 (antwoorden op examenniveau).

Ben je eerder klaar? Lees het tweede deel van de paragraaf eerst helemaal goed door en probeer dan de opgaven te maken.

Slide 26 - Slide

Samengestelde rente


of
Je krijgt rente over het spaarbedrag + de eerder bijgeschreven rente. 
Er is sprake van rente op rente.

Samengestelde rente=(rentepercentage : 100) x (spaarbedrag+bijgeschreven rente) 
Samengestelde rente = spaarbedrag x (1 + i) ^n
Let op: dit is rente + spaarbedrag

Slide 27 - Slide

Samen opgave 6
bladzijde 48

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Koopkracht van je spaartegoed?
Dit is afhankelijk van de rente en de inflatie
Nominale rente 

Reeële rente



Waarmee de bank rekent, je spaarrekening neemt hierdoor toe!
Nominale rente gecorrigeerd met de inflatie

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

De rol van de bank
Banken bemiddelen tussen het aanbod van geld en de vraag naar geld.



De rente bij lenen is hoger dan de rente bij sparen. Het verschil tussen deze rentes is winst voor de bank.  (rente is de prijs)











Aanbod van geld
komt van spaarders, de bank betaalt rente als vergoeding
Vraag naar geld
komt van gezinnen en bedrijven
die geld willen lenen, zij betalen rente.

Slide 32 - Slide

Wat doet de ECB?
  • De ECB (Europese Centrale Bank) is de centrale bank voor de eurozone.
  • De ECB bepaalt de basisrente.
  • Is de rente hoog, dan sparen we meer en lenen we minder.
  •  ->We geven dan minder uit.
  • Is de rente laag, dan sparen we minder en lenen we meer.
  •  ->We geven dan meer uit.


Met de basisrente houdt de ECB de inflatie onder controle.
Als de inflatie hoger is dan je loonstijging, dan daalt je koopkracht.


Slide 33 - Slide

Wat kan de ECB doen?

  • Met de basisrente houdt de ECB de inflatie onder controle.
  • Als de inflatie hoger is dan je loonstijging, dan daalt je koopkracht.


Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide




Zijn er nog vragen?

Slide 36 - Slide


Werk de rest van de tijd aan de opdrachten van 2.2

Ben je eerder klaar en vind je het rekenen nog lastig? Kijk dan op bladzijde 64 en 65.

Slide 37 - Slide

Leerdoelen van vandaag:
  • Ik kan de drie spaarmotieven noemen en herkennen.
  • Ik kan de enkelvoudige rente berekenen.
  • Ik kan de samengestelde rente berekenen.
  • Ik weet wat het gevolg van inflatie is voor mijn spaargeld.
  • Ik kan kenmerken van beleggen noemen.

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide