This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 3 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 4 Taak3
Meubels
a)Grammatica
(telwoord&adjectief)
b)Woordenschat
c)Spreken
d)Herhaling
Woordenschat T.1&2
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Spreken : Stel de volgende vragen en beantwoord ze!Gebruik de rangtelwoorden!
Werk met z'n tweeën .Wissel van rol!
1)Welke dag van de week is maandag?
2)Welke dag van de week is zondag?
3)Welke maand van het jaar is juli?
4)Welke maand van het jaar is maart?
5)Het hoeveelste kind ben je in je gezin?
6)De hoeveelste les is dit?
7)welke letter van het alfabet is de z?
Slide 3 - Slide
nl.ver-taal.com
Slide 4 - Link
Fijn weekend of fijne weekend?
Fijn avond of fijne avond?
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Kies de goede vorm van het adjectief
1.Dat is een goed/goede idee (het)
2.Dat is een fantastisch/fantastische film
3.Je hebt een leuk/leuke bril
4.Tot maandag! Prettig/prettige weekend (het)
5.Ha, een lekker/lekkere kopje koffie (het)
6.Irene heeft een Arabisch/Arabische achternaam
7.Ver/verse koffie, heerlijk!
8.Hans heeft een groot/grote gezin (het)
9.We hebben mooi/mooie tomaten
10.De kinderen zijn aardig/aardige
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
de lamp
de salontafel/koffietafel
Slide 10 - Slide
het nachtkastje
de leunstoel/de zetel/
de fauteuil
Slide 11 - Slide
het krukje
de plantenpot/bloempot
Slide 12 - Slide
het schilderij
de schrijftafel/het bureau
Slide 13 - Slide
quizlet.com
Slide 14 - Link
Maak nu opdracht 1 op bladzijde 92.
Kijk naar de foto's bl.93, wat hoort bij elkaar?
Routines : lees de zinnen voor!
veel te +adjectief ik vind...........(heel)mooi/niet zo mooi
te +adjectief / lelijk
wat een.........
wat een mooie kast
dat is te duur!
dat is veel te duur!
Slide 15 - Slide
Spreken
bl.94 op.5
Welke meu-
bels staan er
in je
woonkamer?
Slide 16 - Slide
Maak nu opdracht 6.1 bl.95
Spreken
Maak opdracht 7 bl.94
Slide 17 - Slide
A
het flatgebouw
B
de villa
C
het appartement
D
het rijtjeshuis
Slide 18 - Quiz
A
de familie
B
het gezin
C
het dorp
D
het raam
Slide 19 - Quiz
A
het gezin
B
de verdieping
C
de zolder
D
de familie
Slide 20 - Quiz
A
de kamer
B
de werkkamer
C
de zolder
D
de slaapkamer
Slide 21 - Quiz
A
de keuken
B
de kast
C
de tuin
D
de stad
Slide 22 - Quiz
hoe zeg je'' to rent'' in het Nederlands?
A
bedoelen
B
verhuren
C
betalen
D
huren
Slide 23 - Quiz
hoe zeg je ''to move'' in het Nederlands?
A
huren
B
spijten
C
verhuizen
D
reageren
Slide 24 - Quiz
hoe zeg je '' the garden''in het Nederlands ?
A
de taak
B
de tuin
C
de taal
D
de toon
Slide 25 - Quiz
Wat betekent''delen''?
A
to pay
B
to be sorry
C
to react
D
to share
Slide 26 - Quiz
wat betekent'' leeftijd''?
A
bright
B
high
C
perhaps
D
age
Slide 27 - Quiz
Huiswerk :
Hoofdstuk 4 taak 4 blz. 96 > voorbereiden > opdrachten 1/2/3/4/5. Deze staan in het boek en op de website
Hoofdstuk 4 taak 3 blz. 92 > maak opdracht 2/3/4. Dus: luister naar de dialoog op de website en maak de online opdrachten over de woorden en routines
Hoofdstuk 4 Grammatica op de website > oefenen: Grammatica en Spelling > singularis en pluralis/possessief/rangtelwoorden en adjectief met en zonder -e