Wacht eens even, daar zag hij een uiterst flauw lichtschijnsel. Juist, het huis van Bogaard. Die namen het niet zo nauw met de verduistering. Jammer genoeg hadden ze niet veel meer om te verduisteren en het licht van een kaars. Enfin, er waren nu geen paaltjes meer tot de Straatweg, wijst hij, en als hij daar eenmaal was, ging het gemakkelijker. Daar waren meer huizen en op de een of andere manier kwam er toch meestal wel wat licht uit. Jasses, er droop melk in zijn klomp. Liep daar iemand? Onwaarschijnlijk, 't was op slag van achten. En om acht uur mocht er niemand meer op straat zijn. Hij voelde dat hij ander wegdek onder zijn voeten kreeg. De Straatweg. Nu rechtsaf en oppassen dat hij niet in de sloot terechtkwam. Zoals hij al gedacht had, ging het nu beter. Heel, heel vaag zag hij de omtrekken van de huizen. De Ruiter, juffrouw Doeven, Zomer, de smederij, het gebouwtje van het Groene Kruis, hij was er bijna.