What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Staal woordenschat
1 / 31
next
Slide 1:
Slide
Woordenschat
Basisschool
Groep 7
This lesson contains
31 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Welk woord hoort er niet bij?
A
praktisch
B
nuchter
C
zakelijk
D
karakteristiek
Slide 2 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij?
A
tolerant
B
typisch
C
verdraagzaam
D
toegeeflijk
Slide 3 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij?
A
dialect
B
standaard Nederlands
C
plat
D
streektaal
Slide 4 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij?
A
besluiten
B
toegeven
C
compromis
D
direct
Slide 5 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij?
A
zeespiegel
B
vaderland
C
chauvinistisch
D
overdreven trots
Slide 6 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij?
A
buitenland
B
verkopen
C
exporteren
D
politieke partij
Slide 7 - Quiz
Wat past het best bij...
voormalig
A
vroeger
B
opmerkelijk
C
karakteristiek
D
direct
Slide 8 - Quiz
Wat past het best bij...
wereldwijd
A
het overzees gebied
B
de kolonie
C
over de hele wereld
D
oer-Hollands
Slide 9 - Quiz
Wat noem je geen waterwerken?
A
het beroep van een schipper
B
een dijk langs de rivier
C
sluizen om de waterstand te regelen
D
een zeewering in een ander land
Slide 10 - Quiz
Wat is geen voorbeeld van een overzees gebied?
A
een gebied aan de andere kant van de oceaan
B
een land waarvoor je eerst de zee over moet
C
een land waar je alleen over zee kunt komen
D
een buurland dat aan de zee grenst
Slide 11 - Quiz
Wat is een ander woord voor....
de streektaal
A
oer-Hollands
B
dialect
C
het Fries
D
het Nederlands
Slide 12 - Quiz
Wat is een ander woord voor....
zonder te letten op
A
opmerkelijk
B
representatief
C
voormalig
D
ongeacht
Slide 13 - Quiz
Wat is een ander woord voor....
opmerkelijk
A
opvallend
B
nostalgisch
C
onopvallend
D
zakelijk
Slide 14 - Quiz
Wat is ...
godsdienstvrijheid
A
als je mag stemmen in welk land je wil wonen
B
als je in een land verplicht iets moet geloven
C
als je zonder straf mag geloven wat je wil
D
als je zelf mag weten of je klederdracht draagt
Slide 15 - Quiz
Wat is representatief
A
als men het er wereldwijd mee eens is
B
als je het kunt exporteren
C
als iets een goed beeld geeft van de groep waar het bij hoort
D
als je mag zeggen wat je denkt en vindt
Slide 16 - Quiz
Wat is immigreren?
A
dat je al heel lang in je vaderland woont
B
dat je door veel landen reist
C
dat je kort naar een ander land gaat
D
dat je in een land komt wonen
Slide 17 - Quiz
Wat is een...
levensovertuiging
A
je idee of een woord bij de streektaal hoort
B
je mening over hoe je moet leven
C
de manier waarop een land geregeerd wordt
D
dat je invloed hebt, waardoor iets verandert
Slide 18 - Quiz
maak de zin af.
Met de zeespiegel bedoelen we....
A
een bepaalde soort schelp
B
dat de zee glad kan zijn als een spiegel
C
de hoogte van het zeewater
D
overzeese gebieden
Slide 19 - Quiz
maak de zin af.
Een nuchter volk is vooral....
A
praktisch en zakelijk
B
chauvinistisch
C
tolerant en direct
D
verdraagzaam
Slide 20 - Quiz
maak de zin af.
Met de samenleving bedoel je de manier.....
A
waarop je met het landschap omgaat.
B
waarop mensen hun moedertaal spreken
C
waarop een land geregeerd wordt
D
waarop mensen leven en met elkaar omgaan
Slide 21 - Quiz
maak de zin af.
Waar vrijheid van meningsuiting is....
A
mag je zonder straf zeggen wat je denkt
B
geef je pas je mening wanneer iemand er naar vraagt
C
dat je mag geloven wat je wilt
D
dat het wereldwijd gebeurt
Slide 22 - Quiz
maak de zin af.
Met de normen en waarden bedoel je...
A
afspraken over wat mag en wat waar is
B
de regels waar je je in het verkeer aan houdt
C
de meningen van alle mensen over hun geloof
D
de regels en ideeën over wat goed en slecht is
Slide 23 - Quiz
Wat betekent chauvinistisch?
A
dat je erg verlangt naar vroeger
B
dat je meteen zegt waar het om gaat
C
dat je overdreven trots bent op je geboorteland
D
dat je alle dagen in klederdracht loopt
Slide 24 - Quiz
Wat betekent nostalgisch
A
dat het heel erg Nederlands is
B
dat het praktisch en zakelijk is.
C
dat je verlangt naar vroeger
D
dat het bij de moedertaal hoort
Slide 25 - Quiz
wat betekent beïnvloeden
A
water tegenhouden met een bouwsel
B
een land veroveren en besturen
C
veel aandacht vragen
D
invloed hebben waardoor iets verandert
Slide 26 - Quiz
waar gaat het bij het polderen vooral om....
A
op iemand van een politieke partij stemmen
B
onderhandelen totdat iedereen het eens is
C
dat je mag geloven wat je wilt
D
dat het wereldwijd gebeurt
Slide 27 - Quiz
Waar gaat het bij een compromis vooral om....?
A
dat je voor een besluit alle twee wat toegeeft
B
dat je het oneens blijft over de oplossing
C
dat je ergens veel aandacht voor vraagt
D
dat je een oplossing voorkomt
Slide 28 - Quiz
Wat is het tegengestelde van emigreren?
A
immigreren
B
handel drijven
C
stemmen
D
onderhandelen
Slide 29 - Quiz
Wat is het tegengestelde van tolerant
A
ongeacht
B
democratisch
C
onverdraagzaam
D
typisch
Slide 30 - Quiz
wat past het beste bij het woord inpolderen
A
stemmen
B
het compromis
C
land maken
D
het vaderland
Slide 31 - Quiz
More lessons like this
Woordenschat Nederland
November 2017
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 7
Taaltoets: Ruimte
January 2021
- Lesson with
36 slides
Taal
Basisschool
Groep 8
ondergronds toets woordenschat
March 2024
- Lesson with
33 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 6
Staal taal thema draaien toets
March 2023
- Lesson with
17 slides
Taal
Basisschool
Groep 5
Woordenschat Nederland
June 2024
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 7
Taal groep 7 Woordenschat Nederland
January 2020
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 5,7
10-14 mei Woordenschat
May 2021
- Lesson with
38 slides
Woordenschat
Basisschool
Groep 7
Spijsvertering
May 2024
- Lesson with
12 slides
Taal
Basisschool
Groep 6