Formuleren verwijswoorden G1B

Formuleren
verwijswoorden
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Formuleren
verwijswoorden

Slide 1 - Slide

Doel

Ik weet wat verwijswoorden zijn

Ik weet wat mannelijk, vrouwelijk en onzijdig is


Slide 2 - Slide

Verwijswoorden

Verwijswoorden verwijzen meestal naar een woord dat al eerder genoemd is

of

wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 3 - Slide

Geslacht

We maken onderscheid tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden


  • hij en zijn  verwijzen naar mannelijke (m) woorden
  • zij en haar  verwijzen naar vrouwelijke (v) woorden
  • het en zijn  naar onzijdige (o) woorden

Slide 4 - Slide

Mannelijk
  • mannelijke personen of dieren
  • woorden met achtervoegsel -aar, -aard, -er en -erd (dronkaard, engerd)


Slide 5 - Slide

vrouwelijk
  • woorden op -theek, -teit, -iteit (discotheek, puberteit)
  • woorden op -tuur en -suur (natuur, censuur)
  • woorden op -age, -ine, -se (bagage, discipline, analyse)
  • woorden op -ade, -ide, -ode, -ude (tirade, periode)
  • woorden op -sis, -xis, -tis (crisis, syntaxis)

Slide 6 - Slide

vrouwelijk
  • vrouwelijke personen of dieren
  • woorden op -heid, -nis, -schap (waarheid, kennis, wetenschap)
  • woorden op -te, -de (diepte, liefde)
  • woorden op -ij, -erij, -arij, -enij, -ernij (voogdij, razernij)
  • woorden op -ing, -st (beschaving, winst, komst)
  • woorden op -ie, -tie, -logie, -sofie, -agogie (familie, politie, biologie, filosofie)

Slide 7 - Slide

mannelijk/ manlijk
vrouwelijk
onzijdig
collectie
artikel
geluidsman
overheid
team
 sexy fokschaap
vereniging
hulpwerkwoord
persoonsvorm
goochelaar

Slide 8 - Drag question

(hij, hem, het, zijn, zij, ze, haar, hen, hun, deze, die, dit, dat)
Toen de directie … medewerkers toesprak, gaf … toe niet te weten of … de laatste keer zou zijn.
A
zijn, zij, deze
B
haar, zij, dit
C
haar, hij, dit
D
zijn, het, het

Slide 9 - Quiz

Moeten de boeren … veestapel halveren vanwege de stikstofcrisis?

Slide 10 - Open question

(hij, hem, het, zijn, zij, ze, haar, hen, hun, deze, die, dit, dat)
Zou de misdadiger … uit de tbs-kliniek is ontsnapt, gevaarlijk zijn?
A
hem
B
dat
C
die
D
hij

Slide 11 - Quiz

(hij, hem, het, zijn, zij, ze, haar, hen, hun, deze, die, dit, dat)
Het theater moet … deuren sluiten en … gaat daarom bijna failliet.
A
haar, zij
B
haar, het
C
zijn, die
D
zijn, het

Slide 12 - Quiz

Wat heb je in deze les geleerd?

Slide 13 - Open question

Fictie

Slide 14 - Slide