1. Ik ken verschillende soorten woonruimte (type of home).
2. Ik ken woorden benoemen in en bij het huis.
3. Ik ken de namen van meubels (furniture).
4. Ik ken het gebruik van negatie.
5. Ik ken de voorzetsels (prepositions)
6. Ik ken de uitspraak zinsaccent en de /ij/ei/ de /eu/ en de /ie/