week 23

week 23
Verbos regulares
1 / 17
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

week 23
Verbos regulares

Slide 1 - Slide

Los verbos regulares

Slide 2 - Slide

Leerdoel
  • Ik kan de regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen

Waarom is dit belangrijk dat ik dat kan?
  • Om te weten wie of over wie er gesproken wordt, op welk tijdstip het gesproken wordt en of de actie al gebeurd is, nu gebeurt of gaat gebeuren. 
  • Het persoonlijk voornaamwoord kun je in het Spaans weglaten voor een vervoegde vorm van een werkwoord.

Slide 3 - Slide

verbos regulares
yo
él, ella, usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos, ellas, ustedes
hablar
hablo
hablas
habla
hablamos
habláis
hablan
comer
como
comes
come
comemos
coméis
comen
vivir
vivo
vives
vive
vivimos
vivís
viven
praten
eten
wonen/leven
Leerdoel: werkwoorden

Slide 4 - Slide

Onderwerp in zin zoeken

Slide 5 - Slide

De 3 stappen voor het vervoegen van regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd: 
HAKKEN
TELLEN
PLAKKEN
HABLAR 
HABL
TÚ = DE 2E PERSOON
AS = DE TWEEDE UITGANG 
HABLAS
HABLAS = 
JIJ PRAAT

Slide 6 - Slide

Stappen om te vervoegen
  • Elke werkwoord in het Spaans heeft een familie: -ar -er of -ir
  • Vind de stam door -ar, -er of -ir eraf te halen
  • plaats de bijbehorende uitgang achter de stam

Slide 7 - Slide

Verbind de persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans met de juiste vertaling in het Nederlands
Ik
jij
Jullie
Wij
Hij/ zij/ u
Zij meervoud / u meervoud
Yo
Él / ella/ usted
Nosotros/ nosotras
Vosotros/ vosotras
Ellos / ellas/ ustedes

Slide 8 - Drag question

-ar
-er
-ir
-o
-as
-a
-amos
-áis
-an
-es
-e
-emos
-imos
-éis
-ís
-en
-o
-o
-en
-es
-e

Slide 9 - Drag question

Weet jij de pronombres personales nog in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. Doe daarna hetzelfde met de rode kaartjes.
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
señor González

Slide 10 - Drag question

Ser: Zijn
Ser: Zijn
yo
él, ella, usted
 nosotros
vosotros
ellos, ustedes
soy
 eres
 es
 somos
sois
son

Slide 11 - Drag question

hablamos
bailan
comes
bebo
vivís
estudio
preguntáis
escribimos
miras
salen
nosotros (AR)
nosotros (IR)
ellos (IR)
ellos (AR)
tú (ER)
tú (AR)
yo (AR)
yo (ER)
vosotros (IR)
vosotros (AR)

Slide 12 - Drag question

Yo
Él/ella/usted
Nosotros/-as
Vosotros/-as
Ellos/-as
El presente van COMPRAR
 (tegenwoordige tijd)
compro
compras
compra
compramos
compráis
compran

Slide 13 - Drag question

Yo
Él/ella/usted
Nosotros/-as
Vosotros/-as
Ellos/-as
El presente (tegenwoordige tijd)
Comer (eten)
como
comes
come
comemos
coméis
comen

Slide 14 - Drag question

Yo
Él/ella/usted
Nosotros/-as
Vosotros/-as
Ellos/-as
El presente (tegenwoordige tijd)
vivir (wonen)
vivo
vives
vive
vivimos
vivís
viven

Slide 15 - Drag question

El presente (tegenwoordige tijd)
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
aprendo
como
nada
viven
nadas
hablamos
cocináis
come
aprenden
vendemos
vivís
hablas

Slide 16 - Drag question

Vervoeg de werkwoorden in de jusite vorm van de presente
1. Paco ________ (hablar) tres idiomas.
2. Mis padres no  ___________ (beber) alcohól. 
3. Fátima y yo _____________ (vivir) en España. 
4. Tú y Carlos _____________ (tomar) un café. 

Slide 17 - Slide