P3 - les 1 - 1 februari 2023

Les 1 - periode 3 - 1 februari 2023
1 / 13
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 1 - periode 3 - 1 februari 2023

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
- Korte terugblik op de toets van P2

- Kennis maken met een nieuw
werkwoord: 'tener' (=hebben) / 
tener que (=moeten)

- Onderscheiden 'ser' - 'estar' - 'tener'  

Slide 2 - Slide

Terugblik toets P2
Als eerste: Ik ben tevreden over het behaalde resultaat!
(3 onvoldoendes, de rest voldoende tot goed)

Onderwerpen die herhaling nodig hebben, zijn:
- combinatie zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden
- gebruik van 'ser' en 'estar' (juiste vervoeging + toepassen in de zin)
- vervoegen van regelmatige werkwoorden in 6 personen


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Bij vaststaande eigenschappen:

naam
nationaliteit
beroep
materiaal
bezit
tijd
Tekst

Slide 5 - Slide

Bij veranderlijke dingen/situaties:

gezondheid
gemoedstoestand
plaats waar je bent
ligging van plaatsen

(estar = zich bevinden: ergens zijn)

Slide 6 - Slide

Ejercicio 1+2 (pág. 2)
1. ¿Cuántos libros ......... tú?
2. Los chicos ..... de Holanda.
3. ¿Quién ..... tu mejor amigo?
4. Ahora (=nu) mismo (yo) ............. en Paris.
5. ¿Dónde .............. el coche (=auto)?
6. Mis padres ................ españoles.
7. No .............. tiempo (=tijd) para estudiar.
timer
6:00

Slide 7 - Slide

Ejercicio 2 (pág. 2) 
1. El profesor no ............. en la escuela.
2. El señor Gómez ........ de Bélgica.
3. Caracas ............ en Venezuela.
4. ¿Dónde ............ (tú)? -Waar ben je?-
5. Dónde .................. los ordenadores (=computers) nuevos?
6. El 30 de abril ........... el cumpleaños (=verjaardag) de mi mamá.
7. Gabriel y Enrique .................... ingenieros. 

Slide 8 - Slide

Tener (=hebben)    Tener que (=moeten)
+ zelfstandig naamwoord               -               + werkwoord

Tengo dieciséis años.                                              Tengo que ir (=gaan) a la escuela.
Tenemos un perro.                                                    Tienes que estudiar bien.
¿Tienes un carro nuevo?                                         Tenemos que hablar menos.

Slide 9 - Slide

Ejercicios 3 y 4 (página 3)
3) Maak de vertaling van de zinnen in het geel. 
4) Vertaal de Spaanse zinnen naar het Nederlands.
Zoek onbekende woorden op, of probeer er samen uit te komen...
timer
8:00

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Los deberes (=het huiswerk)
  1. - Leer de 6 persoonsvormen van het werkwoord 'tener'uit je hoofd
  2. - Leer de betekenis van 'tener que' (=moeten)
  3. - Oefen met de betekenissen van: tener sueño, tener hambre, etc.

--> CHECK Quizlet-account

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide