DISK thema 3 woorden roze

laat
  • niet op tijd
  • tijd gaat sneller dan gedacht
  • niet fijn gevoel
  • zin: Ik ben te laat op school.
  • zin: De docent gaat laat naar huis.
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

Items in this lesson

laat
  • niet op tijd
  • tijd gaat sneller dan gedacht
  • niet fijn gevoel
  • zin: Ik ben te laat op school.
  • zin: De docent gaat laat naar huis.

Slide 1 - Slide

makkelijk
  • kost weinig moeite
  • eenvoudig
  • niet moeilijk
  • zin: Deze opdracht is makkelijk.
  • zin: Een zon tekenen is makkelijk. 

Slide 2 - Slide

moeilijk
  • kost veel moeite
  • lastig
  • niet makkelijk 
  • zin: Deze sommen zijn moeilijk.
  • zin: Netjes werken is moeilijk.

Slide 3 - Slide

morgen
  • de dag na vandaag 
  • zin: Ik ga morgen op verhuizen.
  • zin: Morgen ben ik jarig.

Slide 4 - Slide

de ochtend
  • begin van de dag
  • tussen nacht en middag
  • de ochtend - de ochtenden
  • zin: Ik begin de ochtend met een ontbijt.
  • zin: Deze ochtend is erg koud. 

Slide 5 - Slide

de opdracht
  • taak die je krijgt
  • moet je maken of doen
  • de opdracht - de opdrachten
  • zin: Ik maak morgen twee opdrachten.
  • zin: De opdracht is klaar. 

Slide 6 - Slide

de plaats
  • een plek 
  • waar je bent
  •  de plaats - de plaatsen
  • zin: Ik zit op deze plaats.
  • zin: Den Helder is een goede plaats om te wonen.

Slide 7 - Slide

aardig
  • lief 
  • vriendelijk
  • zin: De docent is heel aardig.
  • zin: De aardige buurman.

Slide 8 - Slide

eerst
  • vóór iemand anders
  • vóór iets
  • zin: Ik ben eerst aan de beurt.
  • zin: Ik ga eerst naar school en daarna eten koken. 

Slide 9 - Slide

de afspraak
  • dat wat je afspreekt
  • waar - wanneer - waarom
  • de afspraak - de afspraken
  • zin: Ik heb een afspraak bij de dokter.
  • zin: Morgen gaat de afspraak niet door. 

Slide 10 - Slide

dan
  • op die tijd
  • in de toekomst 
  • zin: Ik kom dan naar huis.
  • zin: Ik heb dan geen tijd.
  • zin: Ik ben dan op school.

Slide 11 - Slide

de gemeente
  • stuk land met dorpen en steden
  • de burgemeester is de baas
  • de gemeente - de gemeenten 
  • zin: Ik woon in de gemeente Den Helder.

Slide 12 - Slide

de brief
  • tekst op papier
  • stuurt het naar iemand
  • envelop + postzegel
  • de brief - de brieven
  • zin: Ik schrijf een lange brief.
  • zin: Hij krijgt een brief. 

Slide 13 - Slide

al
  • eerder dan je dacht 
  • zin: Ik ben al klaar.
  • zin: Ik ga al naar huis.
  • zin: Het is al tijd.
  • zin: Ik ga nu al naar bed.

Slide 14 - Slide

de datum
  •  dag
  • maand
  • jaar
  • de datum - de datums
  • zin Op die datum ben ik vrij.
  • zin: Die datum is pas volgend jaar.

Slide 15 - Slide

het gesprek
  • twee of meer mensen praten met elkaar 
  • het gesprek - de gesprekken
  • zin: Ik heb morgen een gesprek.
  • zin: Het gesprek duurt lang.

Slide 16 - Slide

de dochter
  • meisje
  • kind van iemand
  • de dochter - de dochters
  • zin: Ik heb drie dochters.
  • zin : Zij is de dochter van die mevrouw.  

Slide 17 - Slide

beter
  • goed - beter - best 
  • zin: Ik ben beter in taal dan in rekenen.
  • zin: Elke dag wordt mijn Nederlands beter.

Slide 18 - Slide

de dokter
  • gestudeerd om zieke mensen beter te maken
  • man of vrouw
  • de dokter - de dokters
  • zin: Mijn vader is een goede dokter

Slide 19 - Slide