WOORDEN plus OPDRACHTEN - bellen en mailen - rose - dag 1 NT2

Thema 3 Bellen en mailen
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 3 Bellen en mailen

Slide 1 - Slide

aardig
  • lief 
  • vriendelijk
  • zin: De leerling is heel aardig.
  • zin: De aardige buurman verhuist morgen naar Amsterdam.

Slide 2 - Slide

de afspraak
  • dat wat je afspreekt
  • waar - wanneer - waarom
  • de afspraak - de afspraken
  • zin: Ik heb een afspraak bij de dokter.
  • zin: Morgen gaat de afspraak niet door. 

Slide 3 - Slide

bellen
  • contact hebben met iemand
  • met een telefoon 
  • ik bel - wij bellen
  • zin: Ik bel met mijn broer.
  • zin: Ik ga de dokter bellen.

Slide 4 - Slide

de brief
  • tekst op papier
  • je stuurt het naar iemand
  • envelop + postzegel
  • de brief - de brieven
  • zin: Ik schrijf een lange brief.
  • zin: Hij krijgt een brief. 

Slide 5 - Slide

al
  • eerder dan je dacht 
  • zin: Ik ben al klaar.
  • zin: Ik ga al naar huis.
  • zin: Het is al tijd.
  • zin: Ik ga nu al naar bed.

Slide 6 - Slide

's avonds
  • tijd tussen middag en nacht 
  • tijd tussen 18.00 en 00.00
  • zin: 's Avonds werkt John in de supermarkt. 

Slide 7 - Slide

Wie vind jij aardig?

Slide 8 - Open question

Ik help jou.
Dat is ....................
A
nooit
B
beter
C
bellen
D
aardig

Slide 9 - Quiz

Ik beloof de docent dat ik op tijd kom.
Dat is een .......................
A
dag
B
datum
C
afspraak
D
beter

Slide 10 - Quiz

Zij hebben een .....................

Slide 11 - Open question

Ik mag hier .......................

Slide 12 - Open question

bellen

Slide 13 - Mind map

Ik schrijf een ............. aan mijn oma. Zij zal daar heel blij mee zijn.
A
dokter
B
brief
C
liniaal
D
kado

Slide 14 - Quiz

Welk woord zoek ik?
pen, envelop, postzegel, papier
A
het woord
B
het brief
C
de letter
D
de brief

Slide 15 - Quiz

Het is ..............tijd.
A
pas
B
morgen
C
al
D
vandaag

Slide 16 - Quiz

In de avond =
A
's avonds
B
's morgens
C
's middags
D
's nachts

Slide 17 - Quiz

Schrijf alle vervoegingen van het werkwoord 'bellen'.
ik ........ , jij .........., hij/zij .......... etc.

Slide 18 - Open question

dan
  • op die tijd
  • in de toekomst 
  • zin: Ik kom dan naar huis.
  • zin: Ik heb dan geen tijd.
  • zin: Ik ben dan op school.

Slide 19 - Slide

de datum
  •  dag
  • maand
  • jaar
  • de datum - de datums
  • zin Op die datum ben ik vrij.
  • zin: Die datum is pas volgend jaar.

Slide 20 - Slide

de dochter
  • meisje
  • kind van een vader
  • kind van een moeder
  • de dochter - de dochters
  • zin: Ik heb drie dochters.
  • zin : Zij is de dochter van die meneer.  

Slide 21 - Slide

de dokter
  • gestudeerd om zieke mensen beter te maken
  • man of vrouw
  • de dokter - de dokters
  • zin: Mijn vader is een goede dokter

Slide 22 - Slide

eerst
  • vóór iemand anders
  • vóór iets
  • zin: Ik ben eerst aan de beurt.
  • zin: Ik ga eerst naar school en dan eten koken. 

Slide 23 - Slide

de gemeente
  • stuk land + een stad en dorpen in de buurt
  • de burgemeester is de baas
  • de gemeente - de gemeenten 
  • zin: Ik woon in de gemeente Den Helder.

Slide 24 - Slide

Ik moet ............. nog naar sport en daarna ga ik slapen
A
achter
B
later
C
goed
D
eerst

Slide 25 - Quiz

In welke gemeente woon jij?
timer
0:30

Slide 26 - Open question

Ik kan niet komen want ik ben ......... op school.
A
zwart
B
dan
C
regen
D
bellen

Slide 27 - Quiz

Schrijf een korte brief aan een vriend.
timer
3:00

Slide 28 - Open question

Als je ziek bent ga je naar de .............
A
mevrouw Francien
B
bakker
C
apotheek
D
dokter

Slide 29 - Quiz

De .................. is 14 december 2021.
A
dan
B
hond
C
datum
D
brief

Slide 30 - Quiz

Schrijf een zin met dochter.
timer
3:00

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Slide