Grammatica, blok 3, het voorzetselvoorwerp

De muziekleraar heeft mij een nieuw muziekstuk meegegeven.
A
mij = lv een nieuw muziekstuk = ond
B
mij = mv een nieuw muziekstuk = lv
1 / 12
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

De muziekleraar heeft mij een nieuw muziekstuk meegegeven.
A
mij = lv een nieuw muziekstuk = ond
B
mij = mv een nieuw muziekstuk = lv

Slide 1 - Quiz

Uiteindelijk is hij ook volwassen geworden.
A
is geworden = wwg
B
is volwassen geworden= nwg

Slide 2 - Quiz

Wanneer knap jij die fiets eens op?
A
knap op = wwg
B
knap op = nwg

Slide 3 - Quiz

Het bouwen van die brug was niet gemakkelijk.



A
was gemakkelijk = wwg
B
was gemakkelijk = nwg

Slide 4 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij het werkwoord?


rekenen
vertrouwen
streven
hopen
verdenken
twijfelen
informeren

Slide 5 - Slide

Kijk nu eens naar de volgende zinnen en probeer zinsdelen te maken. Wat valt op?
Ik reken op jouw komst.


Hij informeerde gisteren naar zijn cijfer.


De politie van Apeldoorn verdenkt opnieuw die man van de inbraak.

Slide 6 - Slide

Ik / reken / op jouw komst.
 

Hij / informeerde / gisteren / naar zijn cijfer.


De politie van Apeldoorn / verdenkt / die man / van de inbraak.

Een voorzetselvoorwerp (vzv) is een zinsdeel.
Een vzv begint altijd met een voorzetsel dat hoort bij het werkwoord.

Slide 7 - Slide

1. Ik wacht op het perron.
2.Ik wacht op de trein.

A
In beide zinnen heeft op (=voorzetsel) dezelfde betekenis.
B
In zin 1 betekent op letterlijk op iets, in zin 2 niet.

Slide 8 - Quiz

Kijk naar de volgende zinnen:
Ik wacht op de trein.
Ik wacht op het perron.


Hij staat stil bij het stoplicht.
We staan op 4 mei stil bij de slachtoffers.

Let op!
Kun je het voorzetsel vervangen door een ander voorzetsel dan is het geen vzv, maar een bwb.
Een vzv kun je vaak vervangen door erop, erbij, ernaar etc.

Slide 9 - Slide

Zij hingen aan zijn lippen.
A
aan zijn lippen = vzv
B
aan zijn lippen = bwb

Slide 10 - Quiz

De jassen hangen aan de kapstok.
A
aan de kapstok = bwb
B
aan de kapstok = vzv

Slide 11 - Quiz

Zelfstandig werken
Maak opdracht 3 en 4 van blok 3, grammatica.


Slide 12 - Slide