5. Ontwikkeling van de landbouw

5. Ontwikkeling van de landbouw
Ga rustig zitten op je plek
Je boek en schrift liggen op tafel
Je jas en telefoon zijn aan de kapstok / in de kluis
Leg de iPad alvast dicht op tafel
1 / 31
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

5. Ontwikkeling van de landbouw
Ga rustig zitten op je plek
Je boek en schrift liggen op tafel
Je jas en telefoon zijn aan de kapstok / in de kluis
Leg de iPad alvast dicht op tafel

Slide 1 - Slide

Stil beginnen
Je pakt je boek voor je op pagina 127.
Hier vind je het tekstje B200 - Intensieve landbouw.

Lees de tekst en beantwoord daarna deze vragen:
1. Wat is het voordeel van doen aan intensieve landbouw?
2. Denk je dat intensieve landbouw vooral in rijke of in arme landen gebeurt?

Snel klaar? Dan lees je verder in B201 - Extensieve landbouw.
timer
4:00

Slide 2 - Slide

Eerst
Nakijken. Zorg dat je les 1 t/m 3 hebt nagekeken.
Antwoorden staan in de LessonUps zelf.
timer
5:00

Slide 3 - Slide

Aandacht voor verbanden
Het gemiddelde inkomen en het aantal mensen dat werkt in de primaire sector, hebben iets met elkaar te maken. Als twee dingen met elkaar te maken hebben, noemen we het een verband.

Bij aardrijkskunde schrijf je een verband op in een hoe..., hoe...-zin.

Hoe hoger/lager het gemiddelde inkomen, hoe meer/minder mensen in de primaire sector werken.

Slide 4 - Slide

Wat is een voorbeeld van het productiemiddel 'natuur'?
A
Een schroevendraaier
B
Een stuk hout
C
Een timmerman
D
Een elektrische zaag

Slide 5 - Quiz

In welke sector werkt een politievrouw?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Quartaire sector

Slide 6 - Quiz

Welk van deze grondstoffen is ook een delfstof?
A
Hout
B
Zout
C
Water
D
Wol

Slide 7 - Quiz

Bij welke vorm van landbouw wordt vaak gebruik gemaakt van kassen?
A
Veeteelt
B
Akkerbouw
C
Tuinbouw
D
Bosbouw

Slide 8 - Quiz

Is specialisatie vooral kapitaalintensief, of arbeidsintensief?
A
Kapitaalintensief
B
Arbeidsintensief

Slide 9 - Quiz

Doelen
1. Je kan uitleggen wat schaalvergroting betekent

2. Je kan uitleggen wat het verschil is tussen intensieve en extensieve landbouw

Gaan de opdrachten je écht makkelijk af?
Je mag alvast zelfstandig beginnen aan de opdrachten van deze les.
Gebruik deze LessonUp en je boek. Werk in stilte.

Slide 10 - Slide

We hebben geleerd over specialisatie: je bedrijf focussen op één product.

Specialisatie is duur, door mechanisatie en automatisering.
Daarom kunnen vooral grote boerenbedrijven dit doen.

Slide 11 - Slide

Kleine bedrijven gaan dan op in grote bedrijven.

Wanneer bedrijven groter worden om zo meer opbrengst te krijgen, noemen we dat schaalvergroting.

Slide 12 - Slide

Een hoe...-hoe...-verband:
Hoe groter de bedrijven worden, hoe minder bedrijven er zijn.

Slide 13 - Slide

We hebben het woord 'intensief' al gehad. Wat betekent het ook alweer?
A
Iets veel gebruiken
B
Iets weinig gebruiken

Slide 14 - Quiz

Intensieve landbouw betekent: landbouw met veel opbrengst (per stuk grond of per dier).

Tuinbouw in kassen is heel intensief. Je gebruikt veel machines, geld aan stookkosten etc., maar je hebt ook veel opbrengst.

Slide 15 - Slide

Bij intensieve veeteelt probeer je zoveel mogelijk opbrengst per dier te krijgen.

Je kan dit zien als een soort fabriek, waar bv. een kip zoveel mogelijk eieren moet leggen. Daarom noemen we het ook wel bio-industrie.

Slide 16 - Slide

Waarom zijn sommige mensen tegen die intensieve veeteelt?

Slide 17 - Open question

Je kan ook doen aan extensieve veeteelt - weinig vee op een grote oppervlakte.

Dit gebeurt in gebieden waar het bijvoorbeeld heel droog is (denk hoofdstuk over Landschapszones), zoals Australië.

Slide 18 - Slide

Dit hebben we geleerd:
1. Wat schaalvergroting is bij boerenbedrijven.

2. Wat intensieve landbouw is, en voorbeelden hiervan.

3. Wat extensieve veeteelt is en waar het voorkomt.

Slide 19 - Slide

Heb je het begrepen?
Leg aan je buur uit óf schrijf in je schrift:

Waarom boerenbedrijven in Nederland steeds groter zijn geworden.

Over één minuut vraag ik één van jullie om de uitleg te geven.
timer
1:00

Slide 20 - Slide

Aan de slag
Eerst: nakijken opgaven uit de vorige lessen.
Maak dan: de opgaven in deze LessonUp.

Hoe? In je schrift. Gebruik je basisboek (B199 t/m B201) bij de opdrachten.
Met wie? Je mag samenwerken met je buur.
Klaar? Werk alvast verder aan les 6.
Tot hoe laat? Einde van de les.

Slide 21 - Slide

Opdracht 1
Lees B199. Gebruik de figuur op de volgende slide.
a. Hoeveel landbouwbedrijven waren er in Nederland in het jaar 1950? (let op: in de grafiek staat ‘landbouwbedrijven (x 1.000).)
b. Hoeveel landbouwbedrijven waren er nog over in het jaar 2000?
c. Het gemiddelde aantal hectares van een boerenbedrijf is steeds groter geworden. Welk begrip hoort hierbij? 


Slide 22 - Slide

Opdracht 1
a. Hoeveel landbouwbedrijven waren er in Nederland in het jaar 1950?
Er waren toen ongeveer 400.000 landbouwbedrijven.
b. Hoeveel landbouwbedrijven waren er nog over in het jaar 2000?
Er waren toen ongeveer 3.000 landbouwbedrijven.
c. Het gemiddelde aantal hectares van een boerenbedrijf is steeds groter geworden. Welk begrip hoort hierbij?
Schaalvergroting


Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Opdracht 2
a. Waarom komt specialisatie vooral voor op grote boerenbedrijven?

b. Schrijf het verband op tussen specialisatie van het boerenbedrijf en schaalvergroting. Doe dit met een hoe…-hoe…-zin:
Hoe meer/minder specialisatie van een boerenbedrijf, hoe meer/minder er sprake is van schaalvergroting.
Schrijf de hele zin over met de juiste woorden in de zin. 


Slide 25 - Slide

Opdracht 2
a. Waarom komt specialisatie vooral voor op grote boerenbedrijven?
Omdat specialisatie duur is, en alleen grote boerenbedrijven genoeg kapitaal hebben daarvoor.  

b. Schrijf het verband op tussen specialisatie van het boerenbedrijf en schaalvergroting. Doe dit met de hoe…-hoe… constructie:
Hoe meer/minder specialisatie van een boerenbedrijf, hoe meer/minder er sprake is van schaalvergroting.


Slide 26 - Slide

Opdracht 3
Lees B200.

a. Welke twee vormen van intensieve landbouw zijn er?
b. Leg in je eigen woorden uit wat intensieve akkerbouw betekent.
c. Een voorbeeld van intensieve akkerbouw is glastuinbouw. Leg uit waarom je voor glastuinbouw veel kapitaal en kennis nodig hebt.


Slide 27 - Slide

Opdracht 3
a. Welke twee vormen van intensieve landbouw zijn er?
Er bestaat intensieve akkerbouw, en intensieve veeteelt.
b. Leg in je eigen woorden uit wat intensieve akkerbouw betekent.
Intensieve akkerbouw is wanneer je kennis en kapitaal gebruikt, om zoveel mogelijk opbrengst per hectare (stuk oppervlakte) te krijgen.
c. Leg uit waarom je voor glastuinbouw veel kapitaal en kennis nodig hebt.
Je moet voor glastuinbouw veel slimme apparatuur hebben en veel betalen aan het verwarmen van de kassen.

Slide 28 - Slide

Opdracht 4
Lees B200 en B201 en bekijk de afbeeldingen op de volgende slide.

a. Geef van elke afbeelding (A t/m C) aan of er sprake is van intensieve, of extensieve veeteelt.
b. Hoe wordt intensieve veeteelt ook wel genoemd?
c. Waarom komt er in Nederland weinig extensieve veeteelt voor?


Slide 29 - Slide

Opdracht 4
a. Geef van elke afbeelding (A t/m C) aan of er sprake is van intensieve, of extensieve veeteelt.
A = intensief, B = extensief, C = intensief
b. Hoe wordt intensieve veeteelt ook wel genoemd?
Bio-industrie
c. Waarom komt er in Nederland weinig extensieve veeteelt voor?
Omdat daar in Nederland te weinig ruimte voor is.

Slide 30 - Slide

A
B
C

Slide 31 - Slide