proeftoets herhalingsstof

Je gaat zo dadelijk een proeftoets maken van de grammatica uit het herhalingsboekje. 

Veel succes!

Bll
1 / 49
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Je gaat zo dadelijk een proeftoets maken van de grammatica uit het herhalingsboekje. 

Veel succes!

Bll

Slide 1 - Slide

de vertaling van: jullie hebben is?
timer
0:10
A
wir haben
B
wir habt
C
ihr haben
D
ihr habt

Slide 2 - Quiz

De vertaling van: jij bent is?
timer
0:10
A
du bist
B
du seid
C
du ist
D
du sein

Slide 3 - Quiz

de vertaling van: de leraar is, is?
timer
0:10
A
Der Lehrer ist
B
Der Lehrer bist
C
Der lehrer ist
D
der Lehrer sind

Slide 4 - Quiz

der
die
das
mannelijk
vrouwelijk en meervoud
onzijdig

Slide 5 - Drag question

voor mannelijke woorden gebruik je
voor vrouwelijke woorden gebruik je
voor onzijdige woorden gebruik je
voor meervoud gebruik je
das
der
die
die

Slide 6 - Drag question

mannelijk [m]
onzijdig [o]
meervoud [mv]
vrouwelijk [v]
der
die
das
die

Slide 7 - Drag question

der, die oder das?

Oma
A
der
B
die
C
das

Slide 8 - Quiz

der, die oder das?

Hengst
A
die
B
der
C
das

Slide 9 - Quiz

der, die oder das?

Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 10 - Quiz

der, die oder das?

Junge
A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quiz

der, die oder das?

Eltern
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quiz

der, die oder das?

Eintrittskarte
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quiz

der, die oder das?

Lampe
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quiz

der, die oder das?

Theater
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quiz

der, die oder das?

Brille
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quiz

der, die oder das?

Banane
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quiz

der, die oder das?

Brötchen
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quiz

der, die oder das?

Stier
A
der
B
die
C
das

Slide 19 - Quiz

der, die oder das?

Jahr
A
der
B
die
C
das

Slide 20 - Quiz

der, die oder das?

Haar
A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quiz

der, die oder das?

Onkel
A
der
B
die
C
das

Slide 22 - Quiz

der, die oder das?

Katze
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quiz

der, die oder das?

Tier
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quiz

der, die oder das?

Königin Maxima

A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quiz

Eerst even herhalen:
Wat weet je nog van de naamvallen?

Slide 26 - Slide

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 27 - Quiz

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 28 - Quiz

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 29 - Quiz

Naamvallen zijn dus eigenlijk gewoon:
A
werkwoorden
B
zinsdelen
C
zelfstandige naamwoorden
D
persoonlijke voornaamwoorden

Slide 30 - Quiz

nog een keer:
Naamvallen zijn eigenlijk ' gewoon'  zinsdelen:
1ste naamval = het onderwerp
3de naamval = het meewerkend voorwerp
4de naamval = het lijdend voorwerp

Slide 31 - Slide

Weet je nog hoe we de zinsdelen in een zin vinden?

gezegde?
onderwerp?
lijdend voorwerp?
meewerkend voorwerp?

Slide 32 - Slide

Persoonlijk voornaamwoorden
Wat zijn dat ook alweer en ken je ze nog?

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide


Der Mann hat ……..(haar) ein Geschenk gegeben
A
sie
B
ihr
C
ihnen

Slide 38 - Quiz


..... (ik) liebe Deutsch!
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 39 - Quiz

Wer hat ..... (jullie) gestern so viel Hausaufgaben gegeben? Das war Frau Schmidt.
A
ihr
B
euch
C
ihnen

Slide 40 - Quiz

Meine Mutter tanzt gern.
..... (zij) tanzt jeden Tag!
A
sie
B
ihr
C
Ihnen

Slide 41 - Quiz


Ich kaufe für …….. (hem) ein T-Shirt
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 42 - Quiz


Willst du heute Abend mit ..... (mij) essen?
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 43 - Quiz


Das ist mein Vater. Kennst du ...... (hem)?
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 44 - Quiz


Der Krankenwagen ist nach ..... (u) unterwegs.
A
Sie
B
Ihr
C
Ihnen

Slide 45 - Quiz


Ich kaufe für …….. (hem) ein T-Shirt
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 46 - Quiz


Ohne ..... (jou) kann ich nicht leben!
A
du
B
dir
C
dich

Slide 47 - Quiz


Was hat er .... (jou) gegeben?
A
du
B
dir
C
dich

Slide 48 - Quiz

Ende! Super gemacht!!!

Slide 49 - Slide