This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
H2 Lezen
Verbanden en signaalwoorden
Slide 2 - Slide
Signaalwoorden
Signaalwoorden helpen je om verbanden in een tekst te herkennen. Woorden, zinnen en alinea's hebben met elkaar te maken. Signaalwoorden helpen je om te zien wat ze met elkaar te maken hebben.
Slide 3 - Slide
verband
voorbeelden van signaalwoorden
opsomming of volgorde
eerst, ten eerste – ten tweede – ten slotte, om te beginnen, ook, en, daarna, tevens, vervolgens, bovendien
tegenstelling
maar, echter, toch, hoewel, daarentegen
oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is
voorbeeld
zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, onder andere
Deze verbanden en signaalwoorden ken je al:
Slide 4 - Slide
verband
Voorbeelden van signaalwoorden
vergelijking
net zo als, even … als, in vergelijking met, meer / groter dan
– Jolanda verdient minder geld dan ik.
doel-middel
waarmee, zodat, om ... te, door middel van, met behulp van
– Om mijn eindexamen te halen, zal ik nog veel moeten oefenen met schrijven.
doel: eindexamen halen
middel: veel oefenen met schrijven
voorwaarde
als ... (dan), indien
– Als Jeroen nu vertrekt, komt hij nog net op tijd voor de trein.
Jeroen wil de trein halen. Voorwaarde is: hij moet nu vertrekken.
conclusie
dus, concluderend, dat betekent, kortom
– Het is dus een goed idee om huisdieren in een verzorgingshuis te hebben.
Andere tekstverbanden zijn:
Slide 5 - Slide
Maak een zin waarin je een signaalwoord voor 'opsomming' gebruikt.
Slide 6 - Open question
Maak een zin waarin je een signaalwoord voor 'tegenstelling' gebruikt.
Slide 7 - Open question
Maak een zin waarin je een signaalwoord voor 'voorbeeld' gebruikt.
Slide 8 - Open question
Maak een zin waarin je een signaalwoord voor 'voorwaarde' gebruikt.
Slide 9 - Open question
Maak een zin waarin je een signaalwoord voor 'conclusie' gebruikt.