H5.3

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

H5.3

iedereen volgt de lesson up
zorg dat je de uitzonderingen kent (faire, avoir en être)
wanneer klaar: boîte à Gram
ga werken aan de tâche die op de Franse website staat

LE PASSÉ COMPOSÉ 

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord aimer.

Je/j'

Tu

Il/elle/on

Nous

Vous

Ils/elles

aimé

aimé

aimé

aimé

aimé

aimé

avons

avez

ont

as

a

ai

Wat is de passé composé?

Wat is de passé composé?

1. toekomende tijd
2. tegenwoordige tijd
3. verleden tijd

QUIZ PASSÉ COMPOSÉ 

Passé composé maken

De passé composé maak je door :
een vorm van "avoir"(hebben) 
+
voltooid deelwoord 

Hoe maak je een passé composé?

STAPPENSCHEMA

Hoe maak je een passé composé?

1. je gaat op zoek naar het onderwerp

2. je vult het hulpwerkwoord in

3. je zoekt de stam van het werkwoord door -er 

4. plakt é achter de stam

1. Nous ................(manger)
2. Elles ................ (travailler)

hoe maak je de passé composé
van manger

Wat is de passé composé van 

manger, ik heb gegeten?

1. mange
2. mangé
3. j'ai mangé
4. tu as mangé

tu (manger = eten, passé composé)

passé composé

1. as mangé
2. a mangé
3. est mangé
4. es mangé

maak zelf een zin in het Frans in de passé composé
(denk aan de 4 stappen)

Een bijvoeglijk naamwoord....

1. zegt iets over een zelfstandig naamwoord
2. zegt iets over een werkwoord

uitzondering

de voltooid deelwoorden van avoir, faire en être zijn onregelmatig:

avoir = eu

être = été

faire = fait

bv: j'ai eu une robe

Het bijvoeglijk naamwoord

 Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan op het zelfstandig naamwoord. 

	Enk	Mv
Man	-	s
vrouw	e	es

het bijvoeglijk naamwoord

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Wat zijn de regels van de regelmatige vormen?

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?

1. La fleur est vert.
2. La fleur est verte.

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?

1. La plage est petit
2. La plage est petits
3. La plage est petite
4. La plage est petites

Het bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?

1. La fleur est vert
2. La fleur est verte

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?

1. Les filles sont petit.
2. Les filles sont petite.
3. Les filles sont petits.
4. Les filles sont petites.

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?

1. Les filles sont petit.
2. Les filles sont petites.
3. Les filles sont petits.
4. Les filles sont petite.

QUIZ

- de klas wordt in 2 verdeeld

- 1 persoon komt voor de klas en beeld op het bord een woord uit door het te tekenen

- zijn eigen groep heeft 1 min. om het woord te raden -> in het Frans

- na 1 min. mag de andere helft van de klas ook mee doen met raden

- wanneer goed: 1 point

Les nombres 70-100

Les nombres jusqu'à 100

p.44

Hoe zeg je 100 in het Frans?

1. cent
2. deux cent
3. un
4. mille

70

1. soixante-zéro
2. soixante-dix
3. septant
4. dix-soixante

80

1. quatre-vingts
2. quatre-vingt
3. qautre-vingts
4. quarante-vingt

90

1. quatre-vingts
2. soixante-dix
3. quatre-vingt-onze
4. quatre-vingt-dix