Nederlands - Talent - 3 vmbo- KB - 2.5 woorden

Nederlands - Talent - 3 vmbo-k

2.5 Woorden
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands - Talent - 3 vmbo-k

2.5 Woorden

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

Woorden 2.5

  • Ik kan de betekenis van een woord omschrijven.
  • Ik kan bij een omschrijving het juiste woord kiezen.
  • Ik kan het juiste woord in een zin zetten.
  • Ik begrijp de betekenis van de woorden en ik kan er zelf een zin mee maken.


 

Slide 2 - Slide

Leren

2.5 Woorden    blz.  121


  • woord  - betekenis
  • betekenis - woord
  • juiste woord in zin kunnen zetten
  • zelf zin maken met woord

Slide 3 - Slide

Oefenen: woord - betekenis

Je leest het moeilijke woord.


Jij typt de betekenis.



Slide 4 - Slide

Wat is de betekenis van ...
1. afnemen

Slide 5 - Open question

Wat is de betekenis van ...
2. iets tot op de bodem uitzoeken

Slide 6 - Open question

Wat is de betekenis van ...
3. registreren

Slide 7 - Open question

Wat is de betekenis van ...
4. toenemen

Slide 8 - Open question

Wat is de betekenis van ...
5. wetenschapper

Slide 9 - Open question

Oefenen: betekenis - woord

Je leest de betekenis. 


Jij typt het moeilijke woord.

Slide 10 - Slide

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
6. Zeggen of opschrijven wat je het best kunt doen

Slide 11 - Open question

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
7. Zonder naam, onbekend

Slide 12 - Open question

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
8. Elk detail willen kennen

Slide 13 - Open question

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
9. Vastleggen

Slide 14 - Open question

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
10. Tot gevolg hebben

Slide 15 - Open question

Oefenen: maak een zin met een moeilijk woord.
  • Maak een zin met het gegeven woord.
  • De betekenis van het woord moet daarin duidelijk worden.
  • Gebruik een hoofdletter aan het begin.
  • Zet een punt, vraagteken of uitroepteken aan het einde.

Slide 16 - Slide

Maak een zin met het woord:
11. Anoniem

Slide 17 - Open question

Maak een zin met:
12. De bewering

Slide 18 - Open question

Maak een zin met:
13. Iets tot op de bodem uitzoeken

Slide 19 - Open question

Maak een zin met het woord:
14. De wetenschapper

Slide 20 - Open question

Maak een zin met het woord:
15. De onderbouwing

Slide 21 - Open question

Oefenen: meerkeuzevragen

Slide 22 - Slide

Wat is de betekenis van het woord?
16. De hypothese

A
het idee waarvan nog bewezen moet worden dat het juist is
B
de redenen die je aanvoert om iets te bewijzen
C
iemand die aan de universiteit een onderzoek doet
D
de feiten die bekend zijn, de informatie

Slide 23 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
17. De gegevens

A
elk detail willen kennen
B
tot gevolg hebben
C
de feiten die bekend zijn, de informatie
D
de uitspraak die niet bewezen is

Slide 24 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
18. De bewering

A
elk detail willen kennen
B
tot gevolg hebben
C
de feiten die bekend zijn, de informatie
D
de uitspraak die niet bewezen is

Slide 25 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
19. Het onderzoeksinstituut

A
de organisatie die onderzoek doet
B
het verslag van een onderzoek
C
iets onderzoeken door het in stukjes te verdelen
D
de uitkomsten van het onderzoek hebben geen verdere uitleg nodig

Slide 26 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
20. De cijfers laten spreken

A
de organisatie die onderzoek doet
B
het verslag van een onderzoek
C
iets onderzoeken door het in stukjes te verdelen
D
de uitkomsten van het onderzoek hebben geen verdere uitleg nodig

Slide 27 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord?
21. Benadrukken

A
zeggen of opschrijven wat je het best kunt doen
B
de nadruk leggen op iets, beklemtonen
C
aantonen dat iets juist is
D
elk detail willen kennen

Slide 28 - Quiz

Oefenen: welk woord past in de zin?

Slide 29 - Slide

22. Welk woord past in de zin?

'Als je ......... wil blijven, moet je niet meedoen aan al die gekkigheid op sociale media '
A
aanbevelingen doen
B
afnemen
C
analyseren
D
anoniem

Slide 30 - Quiz

23. Welk woord past in de zin?

'Als je niet schuldig bent, moet je deze week ......... .'
A
autoriteit
B
benadrukken
C
bewering
D
bewijs leveren

Slide 31 - Quiz

24. Welk woord past in de zin?

'Uit onze ............... blijkt dat jij in het verleden in aanraking bent geweest met de politie.'
A
de cijfers laten spreken
B
gegevens
C
hypothese
D
iets tot op de bodem uitzoeken

Slide 32 - Quiz

25. Welk woord past in de zin?

'Mooi excuus, maar het is geen sterke .......... voor deze actie. '
A
het naadje van de kous willen weten
B
onderbouwing
C
onderzoeksinstituut
D
onderzoeksrapport

Slide 33 - Quiz

26. Welk woord past in de zin?

'Voor het volgen van een opleiding moet je je goed ............... '
A
registreren
B
resulteren in
C
toenemen
D
wetenschapper

Slide 34 - Quiz

27. Welk woord past in de zin?

'De besmettingcijfers zullen na de zomervakantie in rap tempo ........ '
A
registreren
B
resulteren in
C
toenemen
D
wetenschapper

Slide 35 - Quiz

Einde

Bedankt voor  jouw aandacht en bijdrage.


Goed gewerkt!

Slide 36 - Slide