Lesson 3 - Word order

Lesson 3 - Word order
  • You know the basic word order in English
  • You can put words in the correct order 
  • You know where an adverb is placed in the sentence
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Lesson 3 - Word order
  • You know the basic word order in English
  • You can put words in the correct order 
  • You know where an adverb is placed in the sentence

Slide 1 - Slide

How was your holiday break?
Chat to each other in English 
timer
2:00

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Dus
Standaard volgorde:
Onderwerp (= wie) + alle werkwoorden + lijdend voorwerp (=wat) + plaats + tijd
        I                       have found                  the keys            in the garden         last night. 


Hoe vind je het onderwerp?     ->                    Wie doet wat? 
Hoe vind je het werkwoord?      ->                   Wat doet het onderwerp? 
Hoe vind je het lijdend voorwerp?     ->        Wie/wat + onderwerp + gezegde 

Slide 4 - Slide

Eerst plaats, dan tijd
Als er in een zin een plaats en een tijd komt te staan, zorg dan dat je éérst de plaats noemt en daarna pas de tijd. 
                            I go (at eight o’clock - to school) → I go to school at eight o’clock

Let op: als er twee tijden zijn die je in een zin moet zetten, dan noem je de meest precieze tijd eerst:

       He walks his dog (on Fridays - in the evening) → He walks his dog in the evening on Fridays



Slide 5 - Slide

Waar moet "yesterday" in de zin?

I was very nervous (1) about the exam (2).
A
Plaats 1
B
Plaats 2

Slide 6 - Quiz

Waar moeten "have" (1) en "changed" (2) in de zin?

..... A ..... Things .... B..... a lot since last week ....C....
A
Plaats A
B
Plaats B
C
Plaats C

Slide 7 - Quiz

Put in the correct order (don forget capital letters and dots:

has found - in the garden - the dog - a bone - this morning

Slide 8 - Open question

Put in the correct order:

Donna and Johnny - their birthday - were celebrating - last - Saturday

Slide 9 - Open question

Write your own sentence.

Don't forget to use a capital letter when needed or dots.

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Video

Dus:    bijwoorden van tijd
Bijwoorden zijn woorden die aangeven hoe vaak iets gebeurd:
Voorbeelden zijn: always, never, often, sometimes, usually etc etc etc)

Op welke plek komen ze? → Kijk naar het aantal werkwoord(en) in de zin. 

Is het 1 werkwoord?
→ is het werkwoord am / are / is / was / were? → dan komt het bijwoord erna
                             vb: She is really angry (sometimes). →                  She is sometimes really angry.
→ is het een ander werkwoord? → dan komt het bijwoord voor het laatste werkwoord in de zin
                              vb: I work really hard (always). →                              I always work really hard.

2 of meer werkwoorden? → bijwoord voor laatste werkwoord in de zin
                              vb: They can go home (always). →                            They can always go home. 

Slide 12 - Slide

Is the word order correct?

She is always on time.
A
Correct
B
Incorrect

Slide 13 - Quiz

Is the word order correct?

I wonder sometimes if...
A
Correct
B
Incorrect

Slide 14 - Quiz

Is the word order correct?

Billy usually is very protective over her.
A
Correct
B
Incorrect

Slide 15 - Quiz

Is the word order correct?

Sebastion can never find his way home from here.
A
Correct
B
Incorrect

Slide 16 - Quiz

Make a sentence with the adverb:

always

Slide 17 - Open question

Any questions?

Slide 18 - Slide

Brain break
timer
5:00

Slide 19 - Slide

Continue working on your island project.
Update your progress in the online excel file. 

Slide 20 - Slide