Meervoud A1

Stap 1: onderstreep de woorden die in het meervoud staan.
Stap 2: zet de gekleurde woorden in het meervoud.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Stap 1: onderstreep de woorden die in het meervoud staan.
Stap 2: zet de gekleurde woorden in het meervoud.

Slide 1 - Slide

Uitleg uitzonderingen
de stad
het schip
de smid
het lid
de weg

het kind
het ei

de dag
het dak
het glas
het gat


de oom
de broer
de zoon

Slide 2 - Slide

Welk meervoud is goed?
de kat
A
de katen
B
de katten
C
de kaaten
D
de kaatten

Slide 3 - Quiz

Welk meervoud is goed?
het huis
A
de huisen
B
de huissen
C
de huizen
D
de huizen

Slide 4 - Quiz

Welk meervoud is goed?
de laptop
A
de laptops
B
de laptop's
C
de laptopen
D
de laptoppen

Slide 5 - Quiz

Welk meervoud is goed?
de auto
A
de autos
B
de auto's
C
de autoen

Slide 6 - Quiz

Welk meervoud is goed?
de muis
A
de muisen
B
de muissen
C
de muizen
D
de muizen

Slide 7 - Quiz

Welk meervoud is goed?
de garage
A
de garages
B
de garage's

Slide 8 - Quiz

Welk meervoud is goed?
het kind
A
de kinden
B
de kindes
C
de kinderen

Slide 9 - Quiz

Welk meervoud is goed?
het ei
A
de eien
B
de eis
C
de eieren

Slide 10 - Quiz

Schrijf het woord in het meervoud. Schrijf ook het lidwoord ervoor.
de baby

Slide 11 - Open question

Schrijf het woord in het meervoud. Schrijf ook het lidwoord ervoor.
het varken

Slide 12 - Open question

Schrijf het woord in het meervoud. Schrijf ook het lidwoord ervoor.
de roos

Slide 13 - Open question

Schrijf het woord in het meervoud. Schrijf ook het lidwoord ervoor.
de vakantie

Slide 14 - Open question

Schrijf het woord in het meervoud. Schrijf ook het lidwoord ervoor.
de stad

Slide 15 - Open question

Schrijf het woord in het meervoud. Schrijf ook het lidwoord ervoor.
de broer

Slide 16 - Open question

Schrijf het woord in het meervoud. Schrijf ook het lidwoord ervoor.
de weg

Slide 17 - Open question