Bas 5 - Aanpassingen bij dieren

Bas 5 - Aanpassingen bij dieren
1 / 17
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bas 5 - Aanpassingen bij dieren

Slide 1 - Slide

Planning
Herhaling met wisbordjes (7 min)
Theorie  (10 min)
Filmpje (10 min)
Aantekening
Opdrachten 

Slide 2 - Slide

Check in- quiz vragen 
met wisbordje (2 vragen)

Slide 3 - Slide

Niveaus van ecologie
Schrijf op van klein naar groot 

ecosysteem - populatie - individu

Slide 4 - Slide

Niveaus van ecologie antwoord
individu
populatie 
ecosysteem 

Slide 5 - Slide

Voorbeelden (a)biotische factoren

Geef 2 abiotische factoren
Geef 2 Biotische factoren 

Slide 6 - Slide

Voorbeelden (a)biotische factoren antwoord
Abiotisch: wind, licht, regen, lucht, temperatuur, bodem

Biotisch: soortgenoten, voedsel, roofdieren, nestgelegenheid, ziekteverwekkers

Slide 7 - Slide

LEERDOELEN
- Je kunt uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan hun leefomgeving. 

Slide 8 - Slide

Aanpassingen bij dieren
Dieren hebben aanpassingen om te kunnen overleven in bepaalde milieuomstandigheden met bepaalde andere organismen

Slide 9 - Slide

Waterdieren
- Gestroomlijnd = kop, lijf en staart gaan in elkaar over.

- Schutkleuren: onopvallend prooien en/of roofdieren.

Slide 10 - Slide

Landdieren
- Niet gestroomlijnd

Slide 11 - Slide

Aanpassingen bij (land zoog)dieren
- Zoolgangers

- Teengangers 

-Hoefgangers
(topgangers)

Slide 12 - Slide

Aanpassingen vogels
Snavels:
  • Priemsnavel
  • Haaksnavel
  • Kegelsnavel
  • Pincetsnavel
  • Zeefsnavel

Slide 13 - Slide

Aanpassingen vogels poten

Slide 14 - Slide

filmpje (10 min)
https://schooltv.nl/video-item/focus-op-biologie-dieren-en-hun-omgeving

Slide 15 - Slide

Aantekening
gestroomlijnd: Lichaamsvorm met weinig uitsteeksels (minder weerstand).
3 aanpassingen landzoogdieren: zoolganger (hele voet); teenganger (lopen op tenen); hoefganger (lopen op toppen van tenen).

Soorten snavels: 
haaksnavel: Korte, kromme snavel om een prooi in stukken te scheuren.
kegelsnavel: Korte snavel om zaden te kraken.
pincetsnavel: Rechte, spitse snavel om insecten te vangen.
priemsnavel: Lange, dunne snavel om voedsel te vangen in ondiep water of zanderige bodem.
zeefsnavel: Brede snavel om voedsel uit het water te zeven.

Slide 16 - Slide

6.5 Huiswerk
6.5
Lees in je boek bladzijde 97 t/m 100
Maak opdracht 1, 2, 3, 5, 6 en 7

Slide 17 - Slide