1.09: tekst 1.5 Beeldspraak en stijlfiguren

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planning vandaag
  • Tekst 1.5 'In een keer op het doek, niet meer gummen'
  • Opdrachten tekst 1.5 en woordenschat bespreken
  • Terugblik uitleg: beeldspraak en stijlfiguren
  • Start tekst 1.6
  • Drillsteroefeningen spelling

Slide 2 - Slide

Beeldspraak
• Figuurlijk taalgebruik;
• Dient om iets duidelijk te maken in teksten en poëzie;






Doelen:
• meer aandacht voor de woorden waarbij het optreedt te vragen
• effecten met het ritme te bewerkstelligen
• om de spanning op te voeren

Slide 3 - Slide

Beeldspraak
Vergelijking
Iets in de werkelijkheid (object) heeft overeenkomsten met iets anders (beeld). Ze worden beide benoemd.

• Vergelijking met als: Die jongen gedraagt zich als een angstige haas.
• Van-vergelijking: Een haas van een jongen.
• Vergelijking zonder als: De jongen, die angstige haas, ….

Slide 4 - Slide

Beeldspraak
Metafoor
Alleen het beeld wordt genoemd. Wat ermee bedoeld wordt (object) moet je zelf uit de context opmaken.

  • Daar loopt een angstige haas.
  • Bram is de wandelende encyclopedie van de klas.




Slide 5 - Slide

Beeldspraak
Metonymia/metoniem
Alleen het beeld wordt genoemd. Beeld en verbeelde lijken niet op elkaar. 
Een bepaald deel van de werkelijkheid wordt benoemd om iets anders uit de werkelijkheid te benoemen.





Slide 6 - Slide

Beeldspraak
Relatie is gebaseerd op:
1. Maker van het product: De nieuwste Kluun lezen
2. Materiaal voor product: De ijzers onderbinden
3. Verpakking voor inhoud: Geef me nog maar een glas 
4. Deel voor geheel: Even de koppen tellen 
5. Geheel voor deel: De rechtbank beslist



Slide 7 - Slide

Beeldspraak
 Personificatie
Levenloze dingen worden voorgesteld als iets levends, als een persoon.


De wind huilt.
De parken zijn de longen van de stad
Straten gaan hun eigen weg.


Slide 8 - Slide

Stijlfiguren
Climax : Er zit spanning in die opbouwt tot een hoogtepunt.  
Bijvoorbeeld: klein, gemiddeld, groter, gigantisch.


Anticlimax : Er zit spanning in die tot een teleurstelling uitkomt óf hij loopt juist in tegengestelde richting.  
Bijvoorbeeld: Het was een gigantisch grote bom... De klok telde af... drie... twee... een... Er gebeurde niets.
Het is schitterend, prachtig, mooi, eigenlijk best aardig.



Slide 9 - Slide

Stijlfiguren
Hyperbool: Er wordt zeer overdreven om het punt over te brengen.  
Bijvoorbeeld: ik erger me dood aan die docent geschiedenis.

Eufemisme : Iets juist verzachtend uitdrukken, omdat je niet iemand wilt kwetsen.  
Bijvoorbeeld: wij hebben gisteren onze hond moeten laten inslapen.





Slide 10 - Slide

Stijlfiguren

Paradox
Een schijnbare tegenstelling. Er zit een tegenstelling in, die geen echte tegenstelling blijkt te zijn.  
Bijvoorbeeld: De eersten zullen de laatsten zijn. Succes wordt het liefst geteld door degenen die niet slagen. Hier leeft het sterven voort.






Slide 11 - Slide

Stijlfiguren

Tautologie : Een combinatie van woorden, die hetzelfde betekenen. 
Bijvoorbeeld: Delano heeft lang gestudeerd, dus hij zal dat examen vast en zeker halen.
Als je de bank zelf komt ophalen, mag je deze gratis en voor niets meenemen.







Slide 12 - Slide

Evaluatie
Welke beeldspraak is nog lastig voor jou?

Slide 13 - Slide

Aan de slag

  • Start tekst 1.6: 'We zullen winnen en winnen en winnen.' 
  • Leesopdrachten en het korte verhaal 'De zakdoek'
  • Drillsteroefeningen spelling
--> meld je bij mij voor de 'korte presentatie', deze vinden plaats in periode 2 + 3 (op afspraak).

Slide 14 - Slide

Huiswerk
Maandag 7 oktober a.s.:
  • Tekstverklaring 1.6
  • Opdrachten 1.6 maken en Woordenschat opdrachten maken

Vrijdag 4 oktober a.s.:
Meenemen: Poëziebundel en leesboek (bespreken gedicht 1.5)

Slide 15 - Slide