Mens en natuur - Blok 4: Karel de Grote

Thema: Mens en Natuur

Blok 4: Karel de Grote 
1 / 26
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema: Mens en Natuur

Blok 4: Karel de Grote 

Slide 1 - Slide

Waar gaat dit blok over? 
Karel de Grote maakte van het Frankische Rijk een nieuw, groot rijk. Hij liet overal kerken en kloosters bouwen. In het oosten van Europa bleef het Oost-Romeinse Rijk nog lang bestaan.
Vanuit het zuiden trokken de Arabieren Europa binnen. Ze bouwden moskeeën. Hoe werden die grote rijken in de Middeleeuwen bestuurd?

Slide 2 - Slide

Les 1
  • drie rijken in de tijd van monniken en ridders noemen.
  • uitleggen hoe het christendom werd verspreid over Europa.
  • uitleggen hoe Karel de Grote een groot rijk kon besturen.


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Welke 3 grote rijken waren er rond 800 in Europa?

Slide 5 - Open question

Het Frankische rijk 
Karel de Grote erfde in 771 het koningschap van een gebied dat nu België en Frankrijk is. Maar hij wilde meer, dus veroverde hij samen met zijn ridders een enorm gebied: het Frankische Rijk. 

Slide 6 - Slide

Een ridder 
Een ridder is een ruiter met wapens. Ridders hadden paarden en wapens en droegen maliënkolders en harnassen van ijzer om zich te beschermen tegen steek- en slagwapens. Een maliënkolder is een hemd dat is gemaakt van kleine metalen ringetjes. Een gewone soldaat moest lopen en had weinig bescherming.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Besturen van een groot rijk
In de tijd van Karel de Grote was het moeilijk om een groot rijk te besturen, want er was geen internet of telefoon. Mensen stuurden elkaar brieven en die waren lang onderweg. Om bij te houden wat er in zijn rijk gebeurde, reisde Karel de Grote van slagveld naar slagveld. Soms bleef hij langere tijd in Aken of Nijmegen. Zijn ambtenaren en bedienden reisden met hem mee. Later is berekend dat hij in twaalf maanden tijd ongeveer 3.500 kilometer aflegde. Op een paard!

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Besturen van een groot rijk
Omdat hij niet zelf overal kon zijn, vroeg Karel aan machtige mannen om delen van het rijk voor hem te besturen. Deze edelen zorgden voor orde en veiligheid. Zij moesten ook rechtspreken: beslissen of iemand zich wel of niet aan de wet hield en of hij of zij straf verdiende.

Karel bleef wel eigenaar van het land en als er oorlog uitbrak, moesten de edelen vechten in zijn leger. Deze manier van besturen heet het leenstelsel. Karel was de leenheer en de edelen waren de leenmannen.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

?
?
?
Leenman
Leenheer
Leenstelsel 

Slide 13 - Drag question

Hoe werkt het leenstelsel?

Slide 14 - Open question

Keizer Karel 
Karel de Grote was een gelovig christen en hij vond dat iedereen in zijn rijk ook christen moest worden. Hij liet overal in Europa kerken en kloosters bouwen. En hij stuurde geestelijken en soldaten op pad om de heidense volken tot het christendom te bekeren. Dat heet kerstening
In het jaar 800 kroonde de paus Karel in Rome tot keizer van het Frankische Rijk. De paus had de geestelijke macht: hij zorgde voor het juiste geloof. De keizer had de wereldlijke macht: hij bewaarde de vrede en welvaart. 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Hoe zorgde Karel de Grote er voor dat het Christendom verder werd verspreid in Europa?

Slide 17 - Open question

Les 2
  • vertellen dat het Byzantijnse Rijk bijna 1.000 jaar langer bestond dan het West-Romeinse Rijk.
  • vertellen hoe de islam is ontstaan.
  • uitleggen hoe de islam zich verspreidde.
  • vertellen hoe moslims in het Arabische Rijk met andere geloven omgingen.




Slide 18 - Slide

Oost Romeinse rijk 
Het Romeinse Rijk was erg groot en moeilijk te besturen. Daarom was het in 285 opgesplitst in twee delen, het West-Romeinse Rijk en het Oost-Romeinse Rijk. Elk rijk had een eigen keizer en een eigen hoofdstad. Toen het West-Romeinse Rijk in 476 instortte, bleef het Oost- Romeinse Rijk bestaan. Dit rijk werd ook wel het Byzantijnse Rijk genoemd. De hoofdstad was Constantinopel. Dat is nu Istanbul in Turkije. Deze stad ligt aan de Bosporus, de smalle zeestraat tussen de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Dit is de plek waar de handelsroute over land tussen Europa en Azië het water oversteekt. 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Oost Romeinse rijk 
De Byzantijnen spraken Grieks en waren christelijk. Zij deden aan kunst, literatuur, wetenschap en bouwkunst zoals de Grieken en Romeinen dat deden en bewaarden zo die cultuur. Het Byzantijnse Rijk was rijk, dichtbevolkt en had veel steden. Met hun grote leger konden Byzantijnen zich goed verdedigen tegen aanvallen van andere volken.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Wie is de profeet van de Islam?
Hoe heet het heilige boek van de Islam?

Slide 23 - Open question

Het Arabische rijk 
In Al-Andalus woonden moslims, christenen en joden vreedzaam naast elkaar. Iedereen mocht zijn eigen geloof houden, maar er waren wel regels. Christenen mochten bijvoorbeeld geen klokken luiden of kerken bouwen en ze moesten de moslims met respect behandelen.
Het had veel voordelen om moslim te zijn. Moslims betaalden bijvoorbeeld minder belasting en de landbouwgrond werd opnieuw verdeeld onder de arme moslimboeren. Steeds meer christenen bekeerden zich daarom tot de islam.

Slide 24 - Slide

Het Arabische rijk 
De Arabische religie, taal en cultuur verspreidden zich snel, maar ze werden ook beïnvloed door de cultuur van de overwonnen volken. De Arabieren leerden in India cijfers waarmee ze veel eenvoudiger konden rekenen. Die kennis namen zij mee naar Europa. Wij rekenen nu nog steeds met de Indisch-Arabische cijfers. Kennis was voor moslims erg belangrijk.
Arabische geleerden bestudeerden boeken van de oude Grieken en Romeinen, waardoor deze kennis bewaard bleef en uitgebreid werd. In Europa was veel kennis van de Grieken en Romeinen verdwenen. De meeste mensen konden niet eens lezen en schrijven.

Slide 25 - Slide

De Islam was in de middeleeuwen tolerant naar andere culturen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz