Zinsbouw

Wat zegt het woord "zinsbouw" jou?
1 / 12
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat zegt het woord "zinsbouw" jou?

Slide 1 - Mind map

Persoonsvorm
De persoonsvorm is een werkwoord.


Je kunt op drie manieren de persoonsvorm vinden:
1. Wanneer je de zin vragend maakt, komt de persoonsvorm vooraan
2. Wanneer je de zin in een andere tijd (tegenwoordige tijd-verleden tijd) zet, verandert de persoonsvorm
3. Wanneer je de zin in een andere persoon (enkelvoud-meervoud) zet, verandert de persoonsvorm

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm
Tip
Soms staan er meer persoonsvormen in één zin,
denk aan samengestelde zinnen. 

Zet de hele zin in een andere tijd.
Wanneer je dit doet, veranderen al jouw persoonsvormen.


Slide 3 - Slide

Onderwerp
Het onderwerp zijn personen, dieren of dingen
die iets doen in een zin.

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm en onderwerp
Benoem de persoonsvorm en het onderwerp in de volgende zinnen:

Slide 5 - Slide

Layla
studeert
Walid
Hoewel
een goede sollicitatiebrief 
heeft 
toch niet 
aangenomen 
en dat
heel erg jammer.
hij
is
geschreven,
Jesse
heeft
een lange reis
gemaakt.
aan de hogeschool.
Persoonsvorm

Onderwerp
vindt
zijn vriendin

Slide 6 - Drag question

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm 
en alle werkwoorden uit de zin.



Slide 7 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde kan verschillende vormen hebben:
1. Ruben koopt een nieuwe spijkerbroek.      PV
2. Zij heeft de computer geïnstalleerd.     PV+ andere ww
 3. We stonden op straat met elkaar te praten.     PV + te + hele ww
 4. Martijn is zijn kamer aan het opruimen.     PV + aan het + hele ww
5.  Wij hebben ons gisteren verslapen.     PV + wederkerend vnm (vorm van zich) + andere ww
6. Ik zet de televisie aan.     PV met scheidbaar ww

 




Slide 8 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm
en alle andere werkwoorden in de zin.

1. Ik heb gehoord dat zij een puppy heeft gekregen voor haar verjaardag.
2. Wij konden niet weten hoeveel mensen er zouden komen.

Slide 9 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen.
1. Het werkwoordelijk deel bestaat uit het koppelwerkwoord
en alle andere werkwoorden
.
2. Het naamwoordelijk deel bestaat uit alle zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden die iets zeggen over het onderwerp.

Er zijn acht koppelwerkwoorden die regelmatig voorkomen:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, voorkomen


Slide 10 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
zijn                         Jasper is achttien jaar.
worden                   De hond wordt slomer.
blijven                     De studenten blijven op school slapen.
blijken                     Het bericht in de krant blijkt niet waar te zijn.
lijken                       De oudste zoon begint op zijn vader te lijken.
schijnen                  Die docent schijnt aardig te zijn.
heten                      Mijn buurvrouw heet Truus Buurman.
voorkomen             Die man op het terras komt me bekend voor.



Slide 11 - Slide

Huiswerk
Taalblokken
Spelling en grammatica 3F

01 Grammatica

Zinsbouw: Persoonsvorm en onderwerp
Zinsbouw: Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde


Slide 12 - Slide