Hoofdstuk 2 - les 3

Welkom bij Nederlands

  • Uitleg NWG
  • Oefenen met NWG
  • Spelletje: doelen bereikt?
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands

  • Uitleg NWG
  • Oefenen met NWG
  • Spelletje: doelen bereikt?

Slide 1 - Slide

Doelen
Je kunt de zwabbels dromen, alweer :-)
Je weet nu wat het naamwoordelijk gezegde is.


Slide 2 - Slide

Vaste volgorde van ontleden
1. PV
2. Strepen zetten
3. WWG of NWG
4. OW
5. LV
6. MV
7. Bijw.bep.

Slide 3 - Slide

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.


Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Slide 4 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde geeft aan dat het onderwerp van de zin iets is
Bij het WWG doet het onderwerp iets.

Maar eerst moeten we de soorten werkwoorden kunnen onderscheiden:
hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord



Slide 5 - Slide

ZWABBELS

Slide 6 - Slide

Uitzondering!
Als het werkwoord 'zijn' of 'blijven' (of een vervoeging daarvan) betekent "zich bevinden", dan is het géén koppelwerkwoord.

Pierre is dokter > wél kww, onderwerp is iets
Pierre is in de tuin > géén kww, geeft plaats aan
Pierre blijft thuis > géén kww, geeft plaats aan
Pierre blijft de beste > wél kww, onderwerp is iets

Slide 7 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:

  1. Werkwoordelijk deel (ww.deel) = alle ww in de zin
  2. Naamwoordelijk deel (nw. deel) = eigenschap van het onderwerp (vaak een zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord > een 'naamwoord' dus!)

TIP: in een zin met een NWG staat nooit een lijdend voorwerp!


Slide 8 - Slide

Uitvinden of de zin een WWG of NWG heeft
Tel het aantal werkwoorden in de zin:

1 werkwoord:  dat ww is de PV en ZWW of KWW
2 werkwoorden: PV = HWW, andere ww is ZWW of KWW
3 of meer werkwoorden: PV = HWW, 1 van de andere ww is ZWW of KWW, de rest is HWW

LET OP: een samengestelde zin bestaat uit 2 of meer zinnen. Iedere zin bevat een KWW of ZWW!





Slide 9 - Slide

Voorbeeld
Thomas  is  een  fanatiek  wielrenner.

 

Slide 10 - Slide

Voorbeeld
Thomas  is  een  fanatiek  wielrenner.

 
ww. deel = is
nw. deel = een fanatiek wielrenner
nwg = is een fanatiek wielrenner

Slide 11 - Slide

Doelen
Je kunt de zwabbels dromen ;-)
Je weet nu wat het naamwoordelijk gezegde is.

Slide 12 - Slide

In een naamwoordelijk gezegde...
A
doet iemand iets
B
wil iemand iets
C
is iemand iets
D
staan alleen maar werkwoorden

Slide 13 - Quiz

Benoem het nwg:

Hij blijkt een goede surfer te zijn.
A
blijkt een goede surfer
B
hij blijkt te zijn
C
blijkt een goede surfer te zijn
D
een goede surfer te zijn

Slide 14 - Quiz

Kan 'is' een koppelwerkwoord zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz

Wat zijn de koppelwerkwoorden?
A
zijn, worden, blijven
B
schijnen, blijken, lijken, heten, dunken, voorkomen
C
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen
D
zijn, worden, blijven, gaan, schijnen, blijken, lijken, heten, dunken, voorkomen

Slide 16 - Quiz

Wat is geen koppelwerkwoord?
A
heten
B
lijken
C
worden
D
mogen

Slide 17 - Quiz

Wat is geen koppelwerkwoord?
A
gaan
B
lijken
C
worden
D
schijnen

Slide 18 - Quiz

Wat is een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft gegeten.
B
Hij heeft een zusje gekregen.
C
Hij heeft corona.
D
Hij is een vrolijke Frans.

Slide 19 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
A
Een koppelwerkwoord en eventuele andere werkwoorden.
B
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zelfstandig naamwoord.
C
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zinsdeel dat iets zegt over het onderwerp.
D
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en het onderwerp.

Slide 20 - Quiz