This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welkom!
- Oefenen werkwoordspelling
- Quiz beeldspraak + woordenschat Nederlands
Hoe gingen de verkoopgesprekken?
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen?
- Korte uitleg
- Gezamenlijke opdracht
- Zelfstandig aan het werk
- Quiz!
Slide 2 - Slide
Werkwoordspelling:
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd
- Persoonsvorm verleden tijd
- Voltooid deelwoord
- Sterke en onregelmatige werkwoorden
Slide 3 - Slide
Persoonsvorm tt
Bij jij/hij/zij/u:
-t achter de stam
behalve als je/jij erachter staat!
Bij wij/zij/jullie:
hele werkwoord
Persoonsvorm vt
Haal -en van het hele werkwoord af
Eindigt het op een medeklinker
uit 't ex-fokschaap?
Dan ik-vorm +TE(N)
Zo niet, ik-vorm +DE(N)
Slide 4 - Slide
Voltooid deelwoord
Is het gesleept of gesleepd?
Is het gedweilt of gedweild?
Als de laatste letter van de STAM (hele ww - en) eindigt op een letter in 't ex-fokschaap (of 't kofschip),
dan schrijf je een T
Dus: gesleept (slepen) en gedweild (dweilen)
Slide 5 - Slide
Waarom (gebeuren) dit nou altijd bij mij?
Het is (gebeuren), nu is er niets meer aan te doen.
Slide 6 - Slide
Kijk eerst of het de pv is of niet!
Waarom (gebeuren) dit nou altijd bij mij?
Gebeuren = pv
Stam + t = gebeurt
Het is (gebeuren), nu is er niets meer aan te doen.
Gebeuren = niet pv
gebeuren, R zit niet in 't kofschip, dus = gebeurd
Slide 7 - Slide
Samen oefenen
Dat gaat ze wel doen, ze heeft het immers (toezeggen).
Gisteren (laden) de verhuizers alle verhuisdozen in.
(Beantwoorden) je dat mailtje niet?
Tijdens het gesprek hebben we stevig (onderhandelen).
Nu (worden) het mij even te veel.
Ik (houden) u hiervan op de hoogte.
Zoals tijdens het gesprek is (beloven), mail ik u de offerte.
Een zin (eindigen) altijd met een punt.
Slide 8 - Slide
Samen oefenen
Dat gaat ze wel doen, ze heeft het immers toegezegd.
Gisteren laadden de verhuizers alle verhuisdozen in.
Beantwoord je mijn mailtje niet?
Tijdens het gesprek hebben we stevig onderhandeld.
Nu wordt het mij even te veel.
Ik houd u hiervan op de hoogte.
Zoals tijdens het gesprek is beloofd, mail ik u de offerte.
Een zin eindigt altijd met een punt.
Slide 9 - Slide
Opdracht:
Bedenk een zin met daarin een (vervoegd) werkwoord.
Schrijf deze zin op, zonder het werkwoord al te vervoegen.
Geef je papier dan door aan degene naast je.
Hij/zij vult het werkwoord juist in, en schuift het papier dan weer door naar de volgende. Deze kijkt na of het klopt, en schrijft weer een nieuwe zin op.
Slide 10 - Slide
Aan de slag
In je boek maak je de opdrachten op bladzijde 274
Over +/- 10 minuten nabespreken
Slide 11 - Slide
Quiz beeldspraak + woordenschat
Log in op LessonUp (per tweetal!)
Houd de antwoorden voor jezelf (dus niet door de klas roepen)
Degenen met de meeste punten, kan iets lekkers winnen!
Slide 12 - Slide
1e deel: woordenschat
Kies het juiste woord bij de omschrijving!
Tien seconden!
Slide 13 - Slide
Het strikt volgen van de regels
A
Bureaucratisch
B
Democratisch
C
Perfectonistisch
D
Exocentrisch
Slide 14 - Quiz
Stilstaan
A
Reminiceren
B
Kelderen
C
Inzinken
D
Stagneren
Slide 15 - Quiz
Klantenkring
A
Profiteur
B
Conjunctuur
C
Klandizie
D
Liquiditeit
Slide 16 - Quiz
Een tekort aan iets
A
Schaarste
B
Opbrengst
C
Nivellering
D
Opoffering
Slide 17 - Quiz
Opbrengst
A
Recessie
B
Ruilvoet
C
Compensatie
D
Rendement
Slide 18 - Quiz
Maken, produceren
A
Prepareren
B
Verstrekken
C
Vervaardigen
D
Bewerken
Slide 19 - Quiz
Bedrijf
A
Akte
B
Eenheid
C
Firma
D
Dienst
Slide 20 - Quiz
Contactpersoon bij een eerdere werkgever, bijvoorbeeld om naar te verwijzen op je cv.
A
De afgevaardigde
B
De kapitein
C
De redacteur
D
De referentie
Slide 21 - Quiz
Winstgevend/goedlopend
A
Aanhoudend
B
Productief
C
Subjectief
D
Objectief
Slide 22 - Quiz
Levensbehoefte, noodzakelijk
A
Primair goed
B
Secundair goed
C
Hyperoniem
D
Preparatie
Slide 23 - Quiz
2e deel: uitdrukking en gezegden
Kies de juiste uitdrukking/gezegde bij de omschrijving,
of andersom!
Slide 24 - Slide
Wie A zegt, moet ook B zeggen.
A
Je moet je zinnen afmaken.
B
Je moet je bewust zijn van de mogelijke consecuenties
C
Als je ergens mee begint, moet je het ook afmaken.
D
Je kunt altijd een tegenreactie verwachten.
Slide 25 - Quiz
Met de hakken over de sloot.
A
Je doet niet goed genoeg je best.
B
Je doet heel goed je best.
C
Nog maar net, op het nippertje.
D
Je bent gevaarlijk bezig.
Slide 26 - Quiz
Voet bij stuk houden.
A
Je zegt wat je denkt.
B
Je geeft niet toe.
C
Je blijft staan waar je staat.
D
Je komt onaangekondigd ergens binnen.
Slide 27 - Quiz
Praatjes vullen geen gaatjes
A
Mensen geloven niet wat je zegt.
B
Het is het omgekeerde van hoe het zou moeten zijn.
C
Woorden helpen niet, men wil ook daden zien.
D
Er wordt van je verwacht dat je goed je best doet.
Slide 28 - Quiz
Laten zien of horen dat je iets weet.
A
Leven in de brouwerij brengen.
B
Het achterste van je tong laten zien.
C
Een koekje van eigen deeg.
D
De spijker op de kop slaan.
Slide 29 - Quiz
De eerste stap doen naar een gevaarlijke onderneming.
A
De kat de bel aanbinden.
B
Dat is mosterd na de maaltijd.
C
Hard van stapel lopen.
D
Wie de bal kaatst kan hem terug verwachten.
Slide 30 - Quiz
Aangeven dat je iets niet weet.
A
Joost mag het weten.
B
Anita mag het weten.
C
Jaap mag het weten.
D
Loes mag het weten.
Slide 31 - Quiz
Het lijkt op een begin, maar het is nog geen resultaat.
A
Een doorn in het oog zijn.
B
De gelegenheid maakt de dief.
C
Van uitstel komt afstel.
D
Eén zwaluw maakt nog geen zomer.
Slide 32 - Quiz
Met vriendelijkheid bereik je meestal het meeste.
A
Water bij de wijn doen.
B
Door de bomen het bos niet meer zien.
C
Met honing vangt men meer vliegen dan met azijn.
D
Beter een half ei dan een lege dop.
Slide 33 - Quiz
Ondanks dat je ouder wordt, blijf je dezelfde eigenschappen houden.
A
Daar kraait geen haan naar.
B
Een vos verliest zijn haren, maar niet zijn streken.