Oefentoets Zinsontleding: pv, wwg en ond

 Oefenen / herhalen zinsontleding

Pak voor je:
- Laptop
Klik op de link in de les op Magister



Zinsontleding: 

Ik kan de persoonsvorm, het  werkwoordelijk gezegde en het onderwerp vinden in een zin. 
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

 Oefenen / herhalen zinsontleding

Pak voor je:
- Laptop
Klik op de link in de les op Magister



Zinsontleding: 

Ik kan de persoonsvorm, het  werkwoordelijk gezegde en het onderwerp vinden in een zin. 

Slide 1 - Slide

Stappenplan zinsontleding
Gebruik onderstaand stappenplan voor het ontleden van de zinnen.
1. Zoek de pv -> vraagzin of tijdproef.
Zet een streep voor en na de persoonsvorm. Kijk dan welke zinsdelen voor de persoonsvorm kunnen. 
2. Zoek het wwg -> alle werkwoorden in de zin (DUS GEEN PLAATS/VOORWERP)
3. zoek ond: -> wie/wat + wwg

Slide 2 - Slide

Voorbeelden
Donderdagochtend kwam Sinterklaas op school.

Ik heb gisterenavond mijn schoen gezet.

De pieten hebben heerlijke pepernoten meegebracht. 

Slide 3 - Slide

1) Welke zinsdelen vormen samen het werkwoordelijk gezegde?

De gymleraar 1 / heeft 2 / Demi 3 / vandaag 4 / de salto 5 / geleerd 6 /
A
2 en 6
B
2 en 5
C
3 en 6
D
1 en 2

Slide 4 - Quiz

2). Welke zinsdeel benoemt het onderwerp

De gymleraar 1 / heeft 2 / Demi 3 / vandaag 4 / de salto 5 / geleerd 6 /
A
1
B
2
C
3
D
5

Slide 5 - Quiz

3) Welk zinsdeel is de persoonsvorm

De burgemeester 1 / had 2/ die voetbalwedstrijd 3/ verboden 4 ./
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quiz

4)Welke zinsdelen benoemen samen het werkwoordelijk gezegde?

De burgemeester 1 / had 2/ die voetbalwedstrijd 3/ verboden 4 ./
A
1 en 4
B
2 en 3
C
2 en 4
D
3 en 4

Slide 7 - Quiz

5). Welk zinsdeel geeft het onderwerp aan?

De burgemeester 1 / had 2/ die voetbalwedstrijd 3/ verboden 4 ./
A
4
B
3
C
2
D
1

Slide 8 - Quiz

6) Welk zinsdeel is de persoonsvorm

De nieuwe speler 1/ bezorgde 2 / zijn team 3/ meteen 4/ een overwinning 5 /
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quiz

7) Welke zinsdelen benoemen samen het werkwoordelijk gezegde?

De nieuwe speler 1/ bezorgde 2 / zijn team 3/ meteen 4/ een overwinning 5 /
A
1 en 4
B
2 en 3
C
2
D
2 en 5

Slide 10 - Quiz

8) Welk zinsdeel is het onderwerp?

De nieuwe speler 1/ bezorgde 2 / zijn team 3/ meteen 4/ een overwinning 5 /
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quiz

9) Welk zinsdeel is de persoonsvorm?

Vanochtend 1 / heeft 2 / Stan 3 / zijn jas 4 /in de bus 5 / laten 6/ liggen 7 /
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin?

Vandaag is ze haar laptop niet vergeten.

Slide 13 - Open question

10) Welke zinsdelen benoemen samen het werkwoordelijk gezegde?

Vanochtend 1 / heeft 2 / Stan 3 / zijn jas 4 /in de bus 5 / laten 6/ liggen 7 /
A
2 en 6
B
2 en 7
C
2 en 3
D
2, 6 e n 7

Slide 14 - Quiz

11) Welk zinsdeel is het onderwerp?

Vanochtend 1 / heeft 2 / Stan 3 / zijn jas 4 /in de bus 5 / laten 6/ liggen 7 /
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 15 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?

Vandaag is ze haar laptop niet vergeten.

Slide 16 - Open question

12) Welk zinsdeel is de persoonsvorm?

Tot mijn verbazing 1/ zag 2 / ik 3 / haar 4 / gisteren 5 / in de stad 6 / lopen 7 ./
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 17 - Quiz

13) Welke zinsdelen benoemen samen het werkwoordelijk gezegde?

Tot mijn verbazing 1/ zag 2 / ik 3 / haar 4 / gisteren 5 / in de stad 6 / lopen 7 ./
A
2 en 7
B
2, 3 en 6
C
2 en 3
D
2, 6 e n 7

Slide 18 - Quiz

14) Welk zinsdeel is het onderwerp?

Tot mijn verbazing 1/ zag 2 / ik 3 / haar 4 / gisteren 5 / in de stad 6 / lopen 7 ./
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 19 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Die lieve docent gaf de leerlingen extra huiswerk op.

Slide 20 - Open question

15) Benoem zinsdeel 1

Sterres ouders 1 / hebben 2 / haar 3 / een eigen kamer 4 / beloofd. 5 ./
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
persoonsvorm

Slide 21 - Quiz

16) Benoem zinsdeel 2

Sterres ouders 1 / hebben 2 / haar 3 / een eigen kamer 4 / beloofd. 5 ./
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
persoonsvorm

Slide 22 - Quiz

17) Benoem zinsdeel 2 en 5

Sterres ouders 1 / hebben 2 / haar 3 / een eigen kamer 4 / beloofd. 5 ./
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 23 - Quiz

18) Benoem zinsdeel 2

In Italië 1 / wees 2/ een aardige dame 3 / ons 4 / de weg 5 /
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
Persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde

Slide 24 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

"Vandaag wil ik naar buiten"

Slide 25 - Open question

19) Benoem zinsdeel 3

In Italië 1 / wees 2/ een aardige dame 3 / ons 4 / de weg 5 /
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
persoonsvorm

Slide 26 - Quiz

20) Welke zinsdelen vormen samen het werkwoordelijk gezegde

Die atlete 1 / heeft 2 / vorig jaar 3 /het wereldrecord 4 /verbroken 5 ./
A
1 en 5
B
2 en 5
C
2 en 4
D
1 en 4

Slide 27 - Quiz

21) Welke zinsdeel is het onderwerp?

Die atlete 1 / heeft 2 / vorig jaar 3 /het wereldrecord 4 /verbroken 5 ./
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 28 - Quiz

22) Welke zinsdeel is de persoonsvorm?

Die atlete 1 / heeft 2 / vorig jaar 3 /het wereldrecord 4 /verbroken 5 ./
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 29 - Quiz

23) Welke zinsdelen vormen samen het werkwoordelijk gezegde

Voor Nederlands 1/ moesten 2/ wij 3/ negen zinnen 4/ ontleden 5/
A
1 en 5
B
2 en 5
C
2 en 4
D
1 en 4

Slide 30 - Quiz

24) Welke zinsdeel is het onderwerp?

Voor Nederlands 1/ moesten 2/ wij 3/ negen zinnen 4/ ontleden 5/
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 31 - Quiz

25) Welke zinsdeel is de persoonsvorm?

Voor Nederlands 1/ moesten 2/ wij 3/ negen zinnen 4/ ontleden 5/
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 32 - Quiz

26) Benoem zinsdeel 2

Op zijn verjaardag 1 / wil 2 / Trevor 3 / patat 4 / eten 5 ./
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
persoonsvorm

Slide 33 - Quiz

27) Benoem zinsdeel 2 en 5

Op zijn verjaardag 1 / wil 2 / Trevor 3 / patat 4 / eten 5 ./
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
persoonsvorm

Slide 34 - Quiz

Zinsontleding
pv/wg
ow
 Op zondagmiddag 
heb
 ik
gekocht.
 een cadeautje

Slide 35 - Drag question

Zinsontleding
pv
ow
Gisteren
heeft
Imran
nieuwe oortjes
gekocht

Slide 36 - Drag question

28) Benoem zinsdeel 3

Op zijn verjaardag 1 / wil 2 / Trevor 3 / patat 4 / eten 5 ./
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 37 - Quiz

29) Benoem zinsdeel 2 en 4

De vergadering van de docenten 1 / liep 2 / een halfuur 3 / uit 4/
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
persoonsvorm

Slide 38 - Quiz

10b. Benoem zinsdeel 2

De vergadering van de docenten 1 / liep 2 / een halfuur 3 / uit 4/
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
persoonsvorm

Slide 39 - Quiz

30) Benoem zinsdeel 1

De vergadering van de docenten 1 / liep 2 / een halfuur 3 / uit 4/
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 40 - Quiz