Maken: schrijf eerst het werkwoord lopen op, dan het juist werkwoord
1. De soldaat ...(graven) een diepe kuil, waarin hij veilig kan schuilen.
2. Nadja .... (worden) geopereerd aan haar knie.
3. We ... (alarmeren) de politie bij het zien van die grote rookpluimen.
4. ...(vouwen) jij het tafellaken nog even voor mij op?
5. De hond is uit zijn lijden ..... (verlossen).
6. De kinderen ...... (kerven) hun naam in de boom.