Periode 3 les 1 rekenen met verhoudingen

Maatwerk les 1:  verhoudingen
Rekendoelen: 
Je kunt verhoudingen naar verhoudingen omrekenen.
Je kunt verhoudingen omrekenen naar breuken en omgekeerd.
Je kunt verhoudingen die gegeven zijn met woorden of breuken vergelijken met elkaar.
1 / 33
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Maatwerk les 1:  verhoudingen
Rekendoelen: 
Je kunt verhoudingen naar verhoudingen omrekenen.
Je kunt verhoudingen omrekenen naar breuken en omgekeerd.
Je kunt verhoudingen die gegeven zijn met woorden of breuken vergelijken met elkaar.

Slide 1 - Slide

Zoek de verhouding

Slide 2 - Slide

Wat is een breuk?
Een breuk is een deel van een geheel
De teller is het aantal delen
De noemer is het geheel

Reken uit:
1/4 van 20          1/5 van 20
2/4 van 20          2/5 van 20
3/4 van 20          3/5 van 20

Slide 3 - Slide

De ouders van Nidal betalen de helft van het aankoopbedrag, zijn grootouders betalen
1/10 deel van het aankoopbedrag.
Van het overige deel heeft hij inmiddels de helft gespaard.
Hoeveel heeft hij nog nodig?

Slide 4 - Open question

Meng verhouding

Slide 5 - Slide

De mengverhouding is
Water : Meel 2 : 3
ik heb 4 kopjes water hoeveel kopjes meel heb ik nodig
A
3 kopjes meel
B
4 kopjes meel
C
5 kopjes meel
D
6 kopjes meel

Slide 6 - Quiz

Mylene, Jeffrey en Willem doen aan ultralopen. Ze trainen op verschillende afstanden.
Tijdens een drinkpauze vergelijken ze hun voortgang:
Mylene heeft
2/5 van 80 km gelopen.
Jeffrey heeft
1/3 van 105 km gelopen.
Willem heeft
3/8 van 96 km gelopen.
Wie heeft de meeste kilometers gelopen?
A
Mylene
B
Jeffrey
C
Willem

Slide 7 - Quiz

Uitleg
Wat en Hoe: Je berekent welk deel van de totale afstand de lopers al hebben afgelegd. Je deelt de totale afstand met de verhouding.
 Mylene: bereken eerst
1/5 deel van 80; 80 : 5 = 16.
 deel = 2 × 16 = 32 km.
Jeffrey:
1/3 deel = 105 : 3 = 35 km.
Willem: bereken eerst
 3/8 deel van 96 km; 96 : 8 = 12.
 deel = 3 × 12 = 36 km.
 Willem heeft de meeste kilometers gelopen.





Slide 8 - Slide

Gelijkwaardige verhoudingen

Slide 9 - Slide

Verhoudingen omrekenen naar breuken

Slide 10 - Slide

Opdracht......
In het eerste jaar van de opleiding zitten 120 studenten.

0,2 deel van de studenten reist binnen 0 tot 15 minuten van hun huis naar het schoolgebouw.
1/3 van de studenten is binnen 15 tot 30 minuten op school.
2 van de 5 studenten hebben een reistijd van 30 tot 45 minuten.
De rest doet er meer dan 45 minuten over.

Wat is de grootste groep?

Slide 11 - Slide

In het eerste jaar van de opleiding zitten 120 studenten.
0,2 deel van de studenten reist binnen 0 tot 15 minuten van hun huis naar het schoolgebouw.
Hoeveel studenten zijn dit?

Slide 12 - Open question

1/3 van de studenten is binnen 15 tot 30 minuten op school.
Hoeveel studenten zijn dit van de 120?

Slide 13 - Open question

2 van de 5 studenten hebben een reistijd van 30 tot 45 minuten.
Hoeveel studenten zijn dit van de 120?

Slide 14 - Open question

De rest doet er meer dan 45 minuten over.

Slide 15 - Open question

In het eerste jaar van de opleiding zitten 120 studenten.
0,2 deel van de studenten reist binnen 0 tot 15 minuten van hun huis naar het schoolgebouw.
1/3 van de studenten is binnen 15 tot 30 minuten op school.
2 van de 5 studenten hebben een reistijd van 30 tot 45 minuten.
De rest doet er meer dan 45 minuten over.

Wat is de grootste groep?
A
0-15
B
15-30
C
30-45
D
45 +

Slide 16 - Quiz

Breuk naar kommagetal

Slide 17 - Slide

1/5
A
0,1
B
0,2
C
0,3
D
0,4

Slide 18 - Quiz

2/5
A
0,1
B
0,2
C
0,3
D
0,4

Slide 19 - Quiz

6/17
A
0,15
B
0,25
C
0,35
D
0,45

Slide 20 - Quiz

In welke bouwmarkt is het behang het voordeligst? Schat en kies het goede antwoord.


Het voordeligst?
Quickfix 2 rollen voor € 15,95
Decoshop 3 rollen voor € 22,50

A
Quickfix
B
Decoshop

Slide 21 - Quiz

Kommagetal = vermenigvuldigingsfactor
Wat kan je met de vermenigvuldigingsfactor?

Je kan het geheel hiermee vermenigvuldigen,
je bereken dan dat deel.

bv. 1/4 of 25 % van 120
120 x 0,25 = 30

Nu jij:
20 % van 75
1/10 van 75
70 % van 75

Slide 22 - Slide

Geheel bepalen
Anouk heeft 73 km van de tocht afgelegd. Ze is op twee derde.

Slide 23 - Slide

deel (wat je weet): teller x noemer = geheel

Inmiddels heeft hij 12 studenten gesproken. Dat is een derde deel van zijn studenten.
Hoeveel studenten zijn er in totaal?
A
12 : 1 x 3
B
12 : 3 x 1
C
3 : 12 x 1
D
3 : 1 x 12

Slide 24 - Quiz

Docent Faye heeft met al haar studenten een voortgangsgesprek gevoerd. 21 studenten hebben geen vervolgafspraak nodig. Dat is driekwart van de studenten.
Hoeveel studenten heeft Faye in totaal?
A
15
B
28
C
16
D
25

Slide 25 - Quiz

Rivka ziet in de app van haar provider dat ze ongeveer 3/5

van haar internetbundel van deze maand heeft verbruikt.
A
ongeveer 5
B
ongeveer 7
C
ongeveer 10
D
ongeveer 12

Slide 26 - Quiz

Hoeveel mensen hebben volgens deze informatie op de VVD gestemd?



Wat is je eerste stap?
A
17,4 : 100 x 75 = 13,05
B
17,4 x 0,75 = 13,05
C
Geen idee
D
aantal stemgerechtigde berekenen

Slide 27 - Quiz

Hoeveel mensen hebben volgens deze informatie op de VVD gestemd?



Wat is je 2de stap?
13,05 M stemgerechtigde
A
13,05 : 10 x 8 = 10,44
B
13,05 x 0,8 = 10,44
C
Geen idee
D
totaalaantal stemmers berekenen

Slide 28 - Quiz

Hoeveel mensen hebben volgens deze informatie op de VVD gestemd?



Wat is je 3 de stap?
10,44 M stemmers
A
deel VVD stemmers 34/150
B
opgeven
C
Geen idee
D
stemmers op de vvd omzetten naar een breuk

Slide 29 - Quiz

Hoeveel mensen hebben volgens deze informatie op de VVD gestemd?



Wat is je 4 de stap?
10,44 M stemmers
34/150
A
10,44 : 150 x 34 = 2,37
B
opgeven
C
Geen idee
D
Breuk omzetten naar kommagetal 34:150=0,23

Slide 30 - Quiz

Hoeveel mensen hebben volgens deze informatie op de VVD gestemd?



wat is de hele som?
A
17,4 miljoen × 0,75 × 0,80 × 34/150 = 2.366.400 ≈ 2,37 miljoen
B
17,4 miljoen × 0,75 × 0,80 × 0,23 = 2.366.400 ≈ 2,37 miljoen
C
Geen idee

Slide 31 - Quiz

Samengevat
Van breuk naar kommagetal   
teller : noemer = kommagetal
Van breuk naar percentage %   
teller : noemer x 100 = %
Geheel berekenen als je een deel weet   
deel : teller x noemer = geheel

Slide 32 - Slide

Maak Domein 1.4

Slide 33 - Slide