Poser une question_keuzeles

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Zin vragend maken

Welke Franse vragen ken jij al?
Noem er één.

Poser une question

- Zonder vraagwoord

- Met vraagwoord       

Zonder vraagwoord 1

* Vraagteken achter zin plakken

Exemple: Tu fais du sport?

Zonder vraagwoord 2

*  Est-ce que / Est-ce qu' ervoor 

Exemple: Est-ce que tu fais du sport?

Let op: Est-ce qu'il fait du sport?

Zonder vraagwoord 3

* Omkering onderwerp + persoonsvorm

Exemple: Fais-tu du sport?

Vragen mét vraagwoorden

Wat zijn dat?

Wat zijn vraagwoorden?

Où = waar                                           Quand = wanneer

Qui = wie                                             Pourquoi = waarom

Comment = hoe                              Qu'est-ce que = wat

Combien = hoeveel

Met vraagwoord 1

* Normale zin + vraagwoord achteraan

Exemple: Nous partons quand?

Met vraagwoord 2

* Vraagwoord + est-ce que + normale zin

Exemple: Quand est-ce que nous partons?

Met vraagwoord 3

* Vraagwoord + gewone zin

Exemple: Quand nous partons?

Met vraagwoord 4

* Vraagwoord + omkering onderwerp/persoonsvorm

Exemple: Quand partons-nous?

Welke vraagzin is juist?

1. Habites-tu où?
2. Où habites-tu?
3. Tu où habites?
4. Est-ce que où tu habites?

Welke vraagzin is juist?

1. Tu du sport fais?
2. Tu est-ce que fais du sport?
3. Est-ce que tu fais du sport?
4. Du sport tu fais?

Welke vraagzin is juist?

1. Elle est en forme?
2. Est en forme elle?
3. Elle est-ce que en forme?
4. Forme-en elle est?

Noteer een vraag die je gaat
gebruiken in de
afrondende opdracht!