Betoog

Betoog
Nederlands
Woensdag 25 oktober




1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Betoog
Nederlands
Woensdag 25 oktober




Slide 1 - Slide

Lesdoel: 

De student weet wat een betoog is en herkent de kenmerken van een betoog.



Slide 2 - Slide

Betoog?

Slide 3 - Mind map

Betoog 

In een betoog probeert iemand je te overtuigen van zijn mening / standpunt. 

Dit doet hij met: 
>> argumenten 
>> tegenargumenten
>> weerlegging



Slide 4 - Slide

Stelling /
standpunt: 

Mening in één zin. 
zoals: Vuurwerk moet verboden worden. 

Slide 5 - Slide

argumenten voor 
argumenten
tegen 
Waarom klopt jouw mening? 
Deze ondersteunen je standpunt 

Waarom kunnen mensen anders denken? 

Slide 6 - Slide

Een goede schrijver bedenkt in zijn betoog al tegenargumenten. Waarom zou hij dit doen?
A
Het haalt zijn eigen stuk onderuit.
B
Hij kan direct aangeven waarom dit niet zo is.
C
Zijn argumenten wegen daardoor zwaarder.
D
Hij houdt wel van een beetje tegengas.

Slide 7 - Quiz

Weerlegging

Waarom vind jij het argument niet goed? -> uitleggen

Waarom ben jij het er niet mee eens.  Je ontkracht het tegenargument! 

Slide 8 - Slide

Opbouw van een argument: 

1. Wat is je argument? 
2. Waarom is dat zo? 
3. Voorbeeld 

Slide 9 - Slide

Welk tekstdoel past bij een betoog?
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 10 - Quiz

Hoe is een betoog opgebouwd? 
Je overtuigt de lezer van je mening.

Indeling:
Inleiding:
Je trekt de aandacht, introduceert je (vraag)stelling/onderwerp.  (aan de hand van een anekdote) en geeft jouw standpunt.
Middenstuk:
Je geeft je standpunt en de argumentatie daarvoor.
Slot:
Je herhaalt je standpunt, vat je onderbouwing samen en trekt een conclusie.


Slide 11 - Slide

Middenstuk
-> Jouw standpunt
-> Onderbouwen met minimaal twee argumenten (elk argument aparte alinea)
-> Geef ook tegenargument en weerleg dit

Slide 12 - Slide

Slot
Je herhaalt je standpunt, vat je onderbouwing samen en trekt een conclusie.

Slide 13 - Slide

Opbouw betoog
- Geef elk argument een aparte alinea
- Gebruik signaalwoorden voor de opsomming van de argumenten: ten eerste, bovendien, ook.
- Geef de conclusie aan met een signaalwoord: dus, kortom.

Slide 14 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht 1 en 2 van 4.3.
Tijd: 15 minuten.

Slide 15 - Slide

Beschouwing (4.4)
Beschouwing: schrijver probeert je aan het denken te zetten over een bepaalde kwestie: een onopgeloste vraag rond het onderwerp van de tekst. Om dat te bereiken belicht hij in zijn tekst de verschillende kanten van de kwestie.

Slide 16 - Slide

Beschouwing (4.4)
Net als in een betoog staan in een beschouwing meningen. Maar anders dan in een betoog wil de schrijver je niet overtuigen van zijn gelijk; hij laat het oordeel over aan jou. Jij kunt door de verschillende opvattingen te vergelijken je eigen conclusie trekken: zelf een mening vormen.

Slide 17 - Slide

Aan de slag
4.4: opdracht 1 en 2.

Slide 18 - Slide