5. Lezen herhalen dt2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 2

Lezen

Oefenen voor toets

Wat weet je al van LEZEN?

Onderwerp, deelonderwerp, hoofdgedachte,

titel, tussenkoppen, kernzin, bronvermelding, alinea's, witregels, illustraties, tekstdoelen, tekstverbanden, signaalwoorden, 

Wat kun je vinden in de inleiding van een tekst?

1. de conclusie
2. het onderwerp
3. tussenkopjes
4. de deelonderwerpen

Op welke manier lees je om het onderwerp van een tekst te vinden?

1. oriënterend
2. globaal
3. zoekend
4. intensief

Op welke manier moet je lezen om de deelonderwerp van een tekst te vinden?

1. oriënterend
2. globaal
3. zoekend
4. intensief

Wie weet nog wat de HOOFDGEDACHTE van een tekst is?

Waar vind je de hoofdzaken van een tekst NIET terug?

1. In de inleiding
2. In het slot
3. In een voorbeeld of uitleg
4. In de hoofdgedachte

Welke tekstverbanden ken je nu?

• opsommend verband
• tegenstellend verband
• chronologisch verband
• toelichtend verband

Signaalwoord van
tegenstellend
verband

Signaalwoord van
opsommend
verband

Signaalwoord van
chronologisch
verband

Signaalwoord van
toelichtend
verband

De opdracht

Je krijgt steeds een of meer zinnen te zien. De zinnen hebben iets met elkaar te maken, er bestaat een verband tussen. ook kan er binnen een zin een verband bestaan tussen twee delen van de zin.

Geef steeds aan welk verband er is tussen de zinnen.

Welk tekstverband?
Roos wil weer naar school; Bas daarentegen heeft geen zin.

1. opsomming
2. tegenstelling
3. chronologie
4. toelichting

Welk tekstverband?
Mark maakt zijn huiswerk voor Frans, ook gaat hij voor Duits aan de slag.

1. opsomming
2. tegenstelling
3. chronologisch tekstverband
4. toelichting

Nadat ik gefietst had, dronk ik een glas koud water.

1. Tekstverband: opsomming
2. Tekstverband: tegenstelling
3. Tekstverband: chronologisch
4. Tekstverband: voorbeeld

Als eerste moet je naar werk gaan zoeken. Daarna kun je gaan sparen.

1. tegenstellend verband
2. chronologisch verband
3. opsommend verband
4. toelichtend verband

Je moet een vliegticket kopen en je hotel betalen. Bovendien heb je op reis zakgeld nodig.

1. tegenstellend verband
2. chronologisch verband
3. opsommend verband
4. toelichtend verband

Ik ga graag op vakantie naar Italië, maar ik houd niet van pizza's.

1. Tekstverband: opsomming
2. Tekstverband: tegenstelling
3. Tekstverband: chronologisch
4. Tekstverband: voorbeeld

Toets voorbereiden

• Theorie doornemen.
• Alle hoofdstukken over lezen nog eens doornemen.
• Leer ALLE tekstverbanden.