2a1 BME - Spelling alle blokken

Welkom!
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Slide

Er zijn een aantal regels over de plaats van de komma. 
Zet een komma tussen de werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen. OFWEL: een komma tussen twee persoonsvormen!

Voorbeeld:
Als jij nou je spullen verzamelt, pak ik alvast de fietsen. 


Als je de zinnen hardop leest, las je ook automatisch een pauze in op die plek. Probeer maar eens!

Slide 4 - Slide


Na een naam, aanhef of uitroep aan het begin van de zin schrijf je een komma.

Voorbeeld:
Remco, let eens even op!
Nee joh, zo is het niet gegaan.

Voor een naam, aanhef of uitroep aan het eind van de zin schrijf je een komma.

Voorbeeld:
Let eens op, Piet!
Ga eens gauw weg, hé!

Slide 5 - Slide

In een zin met meer dan één gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk) zet je een komma tussen de werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen. 

Voorbeeld:
Als jij nou je spullen verzamelt, pak ik vast de fietsen. 
Toen ik had gegeten, voelde ik me meteen fitter

Als je de zinnen hardop leest, las je ook automatisch een pauze in op die plek. Probeer maar eens!

Als er voor een zelfstandig naamwoord meer bijvoeglijke naamwoorden staan die allemaal wat over het zelfstandig naamwoord zeggen, dan plaats je een komma tussen de bijvoeglijke naamwoorden.

Voorbeeld:
Dat is een grote, oude kast.
De buurman heeft een kleine, bruine hond. 

Maar let op! Zie je het verschil tussen deze zinnen?
Het is een mooi blauw huis.
Het is een mooi, blauw huis. 

Slide 6 - Slide


Zet komma’s tussen de delen van een opsomming. Voor en of of schrijf je geen komma. 

Voorbeeld:
Zullen we vanavond pasta, rijst of aardappelen eten?


Je schrijft een komma vóór de volgende signaalwoorden: maar, want, omdat, doordat, tenzij, terwijl, mits, zodat, zodra. 

Voorbeeld:
Ik ga vroeg slapen, zodat ik morgen goed uitgerust ben.
Nederlands is best een moeilijk vak, omdat er zoveel regels zijn.

Slide 7 - Slide

Apostrof
3. Bij de bezitsvorm van zelfstandig naamwoorden. Bij een sis-klank schrijf je alleen een apostrof.
  • Rene's auto
  • Suus' puzzel

Slide 8 - Slide

Apostrof
2. Bij het verkleinwoord van letters, cijfers, afkortingen en woorden die eindigen p een -y (met een medeklinker ervoor)
  • p'tje
  • 1'tje
  • pony'tje

maar: autootje, accuutje

Slide 9 - Slide

WERKWOORDSPELLING

Slide 10 - Slide

Geheugensteun
De allerbelangrijkste en allereerste vraag die je jezelf moet stellen bij het schrijven van werkwoorden is: 

HEB IK TE MAKEN MET EEN PERSOONSVORM?

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Zwakke en sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen van klank.
Zwakke werkwoorden niet. 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

bijvoeglijk naamwoorden
                                       een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord 
Schrijf zo kort mogelijk!

Slide 16 - Slide

Hoofdletters en kleine letters

Slide 17 - Slide

Een hoofdletter of niet?
A
kerstmis
B
Kerstmis

Slide 18 - Quiz

Een hoofdletter of niet?
A
's middags kregen we bezoek.
B
'S middags kregen we bezoek.
C
's Middags kregen we bezoek.

Slide 19 - Quiz

Een hoofdletter of niet?
A
kerstvakantie
B
Kerstvakantie

Slide 20 - Quiz

Een hoofdletter of niet?
A
de Koran
B
de koran

Slide 21 - Quiz

Een hoofdletter of niet?
A
Spanje
B
spanje

Slide 22 - Quiz

Spelling meervoud zelfstandige naamwoorden
Bij de meeste woorden schrijf je en of s achter het enkelvoud
Soms moet je een klinker weghalen of een medeklinker toevoegen.
Als er een verkeerde uitspraak kan ontstaan, schrijf je ’s.
Als het woord eindigt op ee, schrijf je ën erachter.

Slide 23 - Slide

Voorbeelden
Bij de meeste woorden schrijf je en of s achter het enkelvoud.

School - scholen
Broodje - broodjes
Actie - acties
Soms moet je een klinker weghalen of een medeklinker toevoegen.
Vraag - vragen
Sok - sokken
Kat - katten

Slide 24 - Slide

Voorbeelden
Als er een verkeerde uitspraak kan ontstaan, schrijf je ’s.
Oma - oma's
Piano - piano's
Hobby - hobby's
Als het woord eindigt op ee, schrijf je ën erachter.
Zee - zeeën
Fee - feeën

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Apostrof
1. Bij het meervoud van zelfstandig naamwoorden op-a, -i, -o, -u of -y (met een medeklinker voor de -y).
  • pizza's -  camera's
  • ski's - kiwi's 
  • auto's - expo's
  • paraplu's - accu's
  • lolly's - buggy's

Slide 27 - Slide

Apostrof
4. Bij achtervoegsel van afkortingen
  • EHBO'er
  • sms'en

Slide 28 - Slide

Apostrof
1. Bij het meervoud van letters en afkortingen:
  • wc's
  • b's
  • pc's

Slide 29 - Slide

Apostrof
5. Bij woorden waarbij je letters weglaat.
  • 's avonds
  • 's Gravenhage

Slide 30 - Slide

Samentrekking
Als een deel van een samentrekking twee keer achter elkaar voorkomt, kun je het 1 keer weglaten. Je maakt dan een samentrekking. Het weggelaten woorddeel vervang je door een weglatingsstreepje.       

                                        


Voorbeelden:
invoer en uitvoer ->  in- en uitvoer
fietsverkoop en fietsverhuur ->  fietsverkoop en -verhuur

Slide 31 - Slide

Samentrekking
Soms is de samentrekking niet op woordniveau, maar binnen een woordgroep. Je hebt dan geen weglatingsstreepje nodig.
Voorbeeld:
oude boeken en nieuwe boeken -> oude en nieuwe boeken

Slide 32 - Slide

Samentrekking
Als je een samentrekking maakt van een samenstelling en een woordgroep, heb je alleen een weglatingsstreepje nodig als je een deel van de samenstelling weglaat.
Voorbeeld:
basisschool en middelbare school -> basis- en middelbare school of middelbare en basisschool

Slide 33 - Slide