Les 4 / Woordenschat 2

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Woordenschat 2

LEH1

Wat leer je vandaag?

• Na deze les ken je de betekenis van 7 nieuwe woorden (begrijpen).
• Na deze les kun je deze woorden gebruiken in spraak en geschrift (gebruiken).

Uitvoerbaar

Functie

Aanvankelijk

Flexibel

Conclusie

Stimuleren

Vaststellen

Woorden van vandaag

Betekenis op de woordenlijst

Uitvoerbaar

Functie

Aanvankelijk

Flexibel

Conclusie

Stimuleren

Vaststellen

Laten we de woorden eens bekijken

Bewaar de woordenlijst in je woordenmap

Als je niet het goede gereedschap hebt om de praktijkopdracht te doen dan is de opdracht niet ...

1. Flexibel
2. Uitvoerbaar
3. Aanvankelijk
4. Direct

Een ander woord voor 'doel'

1. Functie
2. Conclusie
3. Flexibel
4. Uitvoerbaar

Welk begrip hoort hierbij?

1. Vaststellen
2. Controleren
3. Stimuleren
4. Overleggen

In het begin was de jongen nog verlegen, daarna niet meer.

'In het begin' kun je vervangen door:

1. Direct
2. Opeens
3. Flexibel
4. Aanvankelijk

Ik wacht totdat alle mensen zijn uitgestapt, daarna stap ik in de bus.

Norm of waarde?

1. Norm
2. Waarde

Ik wacht tot alle mensen zijn uitgestapt, daarna stap ik in de bus.

Welke waarde hoort hierbij?

1. Trouw
2. Eerlijkheid
3. Beleefdheid
4. Dankbaarheid

De werknemer zorgt ervoor dat bestellingen van het restaurant bezorgd worden.

Welk woord hoort hierbij?

1. Theorie
2. Direct
3. Conclusie
4. Functie

De moeder [ ... ] haar zoon om meer voor school te doen.

1. Controleert
2. Gebruiken
3. Stimuleert
4. Stelt vast

De docent [ ... ] dat de studenten bijna allemaal geslaagd zijn voor het VCA-examen.

1. Stimuleert
2. Stelt vast
3. Gebruikt
4. Overlegt

De opdracht was niet [ ... ], want er zat geen goede beschrijving bij.

1. Functie
2. Direct
3. Aanvankelijk
4. Uitvoerbaar

In de praktijkles moesten de studenten de opdracht binnen een uur [ ... ].

1. Vaststellen
2. Gebruiken
3. Uitvoeren
4. Overleggen

Na de toets kwam de student tot de [ ... ] dat hij beter had moeten leren.

1. Functie
2. Conclusie
3. Theorie
4. Flexibel

De werknemer is heel [ ... ], want hij vindt het niet erg om in het weekend te werken.

1. Aanvankelijk
2. Direct
3. Meteen
4. Flexibel

Noem 3 dingen die je vandaag geleerd hebt.

Wat vond je van deze les?

0100

Tot de volgende keer!