Les 2 / Woordenschat 1

Woordenschat 1
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Woordenschat 1

Slide 1 - Slide

Wat leer je vandaag?

  • Na deze les ken je de betekenis van 8 nieuwe (moeilijke) woorden (begrijpen).
  • Na deze les kun je deze woorden gebruiken in spraak en geschrift (gebruiken). 
  • Je krijgt tips over hoe je de betekenis van een woord kunt afleiden.

Slide 2 - Slide

Soms lees je een tekst waarin woorden staan die je niet begrijpt.

Soms lukt het om de betekenis van het woord uit de tekst te halen. Soms lukt dit ook niet.

Een goede woordenschat (het kunnen begrijpen en gebruiken van woorden) is noodzakelijk om de Nederlandse taal goed te beheersen.


Slide 3 - Slide

Begrijpen
Gebruiken
Als je de betekenis van het woord herkent wanneer je het woord leest of hoort.
Als je het woord niet alleen begrijpt, maar het woord ook zelf kunt gebruiken als je praat of schrijft.
Woorden begrijpen en gebruiken
Eerst komt 'begrijpen', daarna 'gebruiken'

Is het verschil duidelijk?

Slide 4 - Slide

Welke soorten woorden zijn belangrijk?

  • Algemene woorden; dit zijn woorden die je dagelijks tegenkomt (winkel, worden, klein, laat)
  • Schooltaalwoorden; dit zijn woorden die je tegenkomt in studieboeken of in de uitleg van een docent (splitsen, afmeten, gelijkmatig, gemiddeld).
  • Vaktaalwoorden; dit zijn woorden die je tegenkomt in het beroepenveld (component, bougie, reduceerventiel, weerstand).

Slide 5 - Slide

In de startklas ga je veel van dit soort woorden leren!


Tips:
  • schrijf nieuwe woorden zoveel mogelijk op.
  • vraag als iets niet duidelijk is.

Slide 6 - Slide

Direct
Overleggen
Controleren
Gebruiken
Theorie
Praktijk
Normen
Waarden
Woorden van vandaag
Betekenis op de woordenlijst

Slide 7 - Slide

Direct
Overleggen
Controleren
Gebruiken
Theorie
Praktijk
Normen
Waarden
Laten we de woorden eens bekijken
Bewaar de woordenlijst in een map of klapper

Slide 8 - Slide

Welk woord past bij dit plaatje?
A
Overleggen
B
Controleren
C
Direct
D
Normen

Slide 9 - Quiz

Welk woord past bij dit plaatje?
A
Praktijk
B
Waarden
C
Overleggen
D
Theorie

Slide 10 - Quiz

Welk woord past bij dit plaatje?
A
Direct
B
Controleren
C
Overleggen
D
Theorie

Slide 11 - Quiz

Welk woord past bij dit plaatje?
A
Praktijk
B
Direct
C
Normen
D
Theorie

Slide 12 - Quiz

Welk woord past bij dit plaatje?
A
Praktijk
B
Gebruiken
C
Waarden
D
Direct

Slide 13 - Quiz

Welk woord past erbij?

Als ik ga slapen dan kijk ik altijd even of mijn deur op slot zit.
A
Gebruiken
B
Overleggen
C
Controleren
D
Theorie

Slide 14 - Quiz

Welk woord past erbij?

Soms is er een vergadering op het werk. Alle collega's zijn dan aanwezig.
A
Praktijk
B
Overleggen
C
Controleren
D
Direct

Slide 15 - Quiz

Welk woord past erbij?

Ik heb respect voor oudere mensen.
A
Waarde
B
Norm

Slide 16 - Quiz

Welk woord past erbij?

Daarom sta ik in de bus altijd op voor oudere mensen als er geen zitplek meer over is.
A
Waarde
B
Norm

Slide 17 - Quiz

Welk woord past erbij?

Om aantekeningen te maken in de les heb ik altijd pen & papier bij.
A
Gebruiken
B
Overleggen

Slide 18 - Quiz

Welk woord past op de lege plek?

Na de lessen ga ik [ ... ] naar huis.

Slide 19 - Mind map

Welk woord past op de lege plek?

De student vindt het moeilijk om de [ ... ] van installatietechniek te bestuderen.

Slide 20 - Mind map

Welk woord past op de lege plek?

Ik [ ... ] altijd of ik mijn pen, schrift en laptop in de tas heb gedaan voordat ik naar school ga.
A
Gebruik
B
Controleer
C
Overleg

Slide 21 - Quiz

Welk woord past op de lege plek?

Eerst maak ik het examen over de [ ... ] en daarna doe ik mijn praktijkexamen.
A
Normen
B
Theorie
C
Waarden
D
Direct

Slide 22 - Quiz

Welk woord past op de lege plek?

De monteur gaat met de klant [ ... ] wat er gedaan moet worden aan de auto.
A
Gebruiken
B
Overleggen

Slide 23 - Quiz

Maak de oefeningen op de hand-out.

Slide 24 - Slide

Wat  heb je vandaag geleerd?

  • 7 nieuwe (moeilijke) woorden ( je begrijpt ze).
  • Je kunt deze woorden nu gebruiken in spraak en geschrift. 
  • Tips over hoe je de betekenis van een woord afleidt.

Slide 25 - Slide

Huiswerk:

Schrijf minimaal 5 moeilijke woorden op in je woordenmap die je deze week tegenkomt (bijvoorbeeld bij een andere les of op je werk).

Tip: bewaar de woordenlijst van vandaag in je woordenmap.



Slide 26 - Slide

Noem 3 dingen die je vandaag geleerd hebt.

Slide 27 - Mind map

Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Tot de volgende keer!

Slide 29 - Slide