What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Grammatica
De grote gruwelijke grammaticaquiz.......... (en een beetje woordenschat ;))
1 / 29
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
This lesson contains
29 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
De grote gruwelijke grammaticaquiz.......... (en een beetje woordenschat ;))
Slide 1 - Slide
1. In onderstaande zin staat een onbepaald lidwoord.
Weet jij hoe de vlag van Chili er uitziet?
A
waar
B
niet waar
Slide 2 - Quiz
2. In onderstaande zin staan twee zelfstandige naamwoorden.
In de stofzuigerzak zaten verschillende gele legosteentjes.
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quiz
3. Wat is het onderstreepte woord voor woordsoort?
Ik heb van
jou
geen WhatsAppbericht ontvangen.
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
Slide 4 - Quiz
4. In welke zin is het werkwoord ‘blijven’ een koppelwerkwoord?
A
Feyenoordsupporters blijven hun club altijd trouw.
B
Pubers blijven op zondag meestal lang in bed liggen.
C
Wij blijven nog even zitten bij de open haard.
Slide 5 - Quiz
5. Door welk woord kun je het aanwijzend voornaamwoord vervangen in onderstaande zin?
Op regenachtige dagen trekken mensen massaal naar zulke musea.
A
dat
B
dergelijke
C
hetzelfde
Slide 6 - Quiz
6. Welk woord is een vragend voornaamwoord?
A
hoe
B
waarom
C
wanneer
D
welke
Slide 7 - Quiz
7. Wat is het onderstreepte woord voor een woordsoort?
Heb jij weleens
wat
gekocht bij dit online warenhuis?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 8 - Quiz
8. Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Mounir heeft in de pauze aan Alice een banaan gegeven.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 9 - Quiz
9. Uit hoeveel zinsdelen bestaat onderstaande zin?
Hoeveel liter water is nodig voor het maken van een katoenen T-shirt?
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 10 - Quiz
10. In welke van onderstaande zinnen ontbreekt het onderwerp?
A
Blijf met je vingers van die chocoladetaart af!
B
De meeste kiwi’s worden geïmporteerd uit Nieuw-Zeeland.
C
Heb jij het beroemde schilderij De Nachtwacht van Rembrandt in het echt gezien?
D
Ik weet niet wat de hoofdstad van Zuid-Korea is.
Slide 11 - Quiz
11. Welke van onderstaande zinnen bevat een naamwoordelijk gezegde?
A
De rol van het Nederlands Elftal op het WK-voetbal lijkt uitgespeeld.
B
Kleine kinderen zijn meestal bang in het donker.
C
Eén van de beroemdste Nederlandse zangers is in ons dorp komen wonen.
D
Worden docenten binnenkort vervangen door robots?
Slide 12 - Quiz
12. Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?
Op deze open plek zou de gemeente aanvankelijk het dorpshuis bouwen.
A
deze open plek
B
de gemeente
C
aanvankelijk
D
het dorpshuis
Slide 13 - Quiz
13. Hoe noem je het onderstreepte zinsdeel?
De rozenkweker betaalde
de vakantiewerkers
het minimumloon uit.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 14 - Quiz
14. Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan in deze zin?
Vorig jaar gaven mijn ouders op mijn verjaardag mij een driedaagse stedentrip naar Barcelona.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 15 - Quiz
15. Welk woord is een bijwoordelijke bepaling?
A
elkaar
B
vanwege
C
zulke
D
waarom
Slide 16 - Quiz
16. Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?
Waarmee heb je de beginnende journalist nu weer op de kast gejaagd?
A
heb
B
heb gejaagd
C
heb op de kast gejaagd
D
heb weer gejaagd
Slide 17 - Quiz
17. Mijn broer moest hard leren als hij voor scheikunde een voldoende wilde halen.
In deze zin is sprake van:
A
Onderschikking (HZ- BZ)
B
Onderschikking (BZ-HZ)
C
Nevenschikking (HZ-BZ)
D
Nevenschikking (BZ-HZ)
Slide 18 - Quiz
18. Zij doet of ze de baas is.
In deze zin is sprake van:
A
Onderschikking (HZ-BZ)
B
Onderschikking (BZ-HZ)
C
Nevenschikking (HZ-BZ)
D
Nevenschikking (BZ-HZ)
Slide 19 - Quiz
19. Ik kan niet geloven, dat Edwin en Jolien uit elkaar zijn.
Bovenstaande zin bevat een:
A
O-zin
B
BWB-zin
C
LV-zin
D
MV-zin
Slide 20 - Quiz
20. Eindelijk is hij geworden, wie hij altijd al wilde zijn.
Bovenstaande zin bevat een:
A
O-zin
B
ND-zin
C
LV-zin
D
MV-zin
Slide 21 - Quiz
21. Toen er nog geen computers en tablets waren, leerde iedereen uit boeken.
Bovenstaande zin bevat een:
A
O-zin
B
BWB-zin
C
LV-zin
D
MV-zin
Slide 22 - Quiz
22. Wat hij zegt, is niet te bewijzen.
Bovenstaande zin bevat een:
A
O-zin
B
BWB-zin
C
LV-zin
D
MV-zin
Slide 23 - Quiz
23. Zij begrijpt niet hoe ze breuken moet vermenigvuldigen.
Bovenstaande zin bevat een:
A
O-zin
B
BWB-zin
C
LV-zin
D
MV-zin
Slide 24 - Quiz
24. Wie zich opgegeven heeft, wordt zaterdag ook verwacht.
Bovenstaande zin bevat een:
A
O-zin
B
BWB-zin
C
LV-zin
D
MV-zin
Slide 25 - Quiz
25. Wie niet op komt dagen, moet ik helaas een onvoldoende geven.
Bovenstaande zin bevat een:
A
O-zin
B
BWB-zin
C
LV-zin
D
MV-zin
Slide 26 - Quiz
Bakermat
fraude
immoreel
afvallige
orthodoxe
Plaats van oorsprong
Bedrog
onethisch
ontrouwe
strenggelovige
Slide 27 - Drag question
27. Maak af: een aardje naar zijn.....
Slide 28 - Open question
28. Maak af: in kannen en.....
Slide 29 - Open question
More lessons like this
Grammatica-quiz
June 2021
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Herhalen grammatica klas 1+H1
November 2020
- Lesson with
45 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
De brug, instaptoets klas 2
October 2022
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
V2: De brug grammatica zinsdelen
October 2021
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Oefeningen woordsoorten + zinsleer
October 2024
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
V2 Oefentoets de Brug en H1 grammatica
November 2021
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Oefenen grammatica zinsdelen 2HV
March 2022
- Lesson with
49 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
woordleer - herhaling
December 2019
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Secundair onderwijs