2HAVO Lesson 10. Grammar revision + words

What are we going to do today?
- Words revision 
- Grammar revision 
- Slim Stampen 


Lesson goal: at the end of the class you can use the Grammar in 3 sentences correctly. 
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Words revision 
- Grammar revision 
- Slim Stampen 


Lesson goal: at the end of the class you can use the Grammar in 3 sentences correctly. 

Slide 1 - Slide

Words

Slide 2 - Slide

Afspraak
A
Appointment
B
Dentist
C
To examine
D
Waiting room

Slide 3 - Quiz

To throw up
A
Uitglijden
B
Overgeven
C
Blauw oog
D
Verkouden zijn

Slide 4 - Quiz

Keelpijn
A
Stomach ache
B
Runny nose
C
Sore throat
D
Headache

Slide 5 - Quiz

Bleed
A
bloeden
B
gebouw
C
blauw plek
D
helling

Slide 6 - Quiz

Gerust stellen
A
Herb
B
Flavour
C
Reassure
D
Tough

Slide 7 - Quiz

Participation
A
Deelname
B
Nat
C
Wastafel
D
Afspoelen

Slide 8 - Quiz

Marine

Slide 9 - Open question

Uiteindelijk

Slide 10 - Open question

Afwijking

Slide 11 - Open question

Werkelijk

Slide 12 - Open question

Hechtingen

Slide 13 - Open question

Genezen

Slide 14 - Open question

Krukken

Slide 15 - Open question

Hoesten

Slide 16 - Open question

Verbeteren

Slide 17 - Open question

Grammatica

Slide 18 - Slide

Past Perfect
have/has + volt.dw 

Regelmatig ww + ed 
Onregelmatig ww: 3de rijtje

Slide 19 - Slide

She ...... (to upload) a video on YouTube and now it has a milion views.

Slide 20 - Open question

We ...... (to play) a tennis tournament in New York for 3 days.

Slide 21 - Open question

They ...... (to stay) in a hotel across the road for 3 weeks.

Slide 22 - Open question

Modals

Slide 23 - Slide

Modals
Modal = hulpwerkwoord. 

can, could, should, have to & must zijn modals. Modals zijn anders dan andere werkwoorden want ze veranderen niet van vorm. Behalve have to, dat wordt has to bij he/she/it



Slide 24 - Slide

have to & should: Je gebruikt have to om te zeggen dat een actie gedaan moet worden, het is verplicht. Je gebruikt should om advies te geven. Je zegt dat het goed is om iets te doen, maar het is niet verplicht.

She has to take her medication. --> verplichting
You should really say sorry to her. --> advies


Slide 25 - Slide

Must: Je gebruikt must wanneer de spreker zelf vindt dat een actie gedaan moet worden. De spreker verplicht zichzelf. Je gebruikt must ook om iemand sterk aan te raden iets te doen als het niet verplicht is.

You must brush your teeth before bed. --> je raadt het aan. 
I must go to bed early tonight. --> je vind zelf dat het moet

Slide 26 - Slide

can, could & to be able to. 

can: om verzoeken te doen, toestemming te vragen of te geven, het hebben over mogelijkheden en bekwaamheden. 
to be able to: alleen bij mogelijkheden en bekwaamheden 
could: verleden tijd van can. Deze gebruik je bij formelere verzoeken, als je spreekt over dingen die gebeuren in de toekomst. 

Slide 27 - Slide

We ....... take the train to Waterloo station I think.
A
have to
B
must
C
should
D
can

Slide 28 - Quiz

...... I ask you a question mister?
A
Can
B
Could
C
Must
D
Should

Slide 29 - Quiz

She ......... take her medication 4x a day says the doctor.
A
has to
B
must
C
should
D
can

Slide 30 - Quiz

I ........ go to bed early tonight, I am so tired.
A
have to
B
must
C
should
D
could

Slide 31 - Quiz

Go to: 
Online book -- Slim Stampen chapter 2 

Study Grammar & Vocab. 

Slide 32 - Slide